- Bestuur
- Commissiestukken Gemeenschappelijke regeling SRE
Commissiestukken Gemeenschappelijke regeling SRE
Documentdatum | 22-11-2004 |
---|---|
Bestuursorgaan | Commissie Algemene en Bestuurlijke Aangelegenheden |
Documentsoort | Commissiestukken |
Samenvatting |
Gemeente Helmond DIENST MIDDELEN EN ONDERSTEUNING Aan: de regioraad van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Postbus 985 5600 AZ. EINDHOVEN ontwerp d.d. 10 november 2004 Helmond, Ons kenmerk: mo/bjz Doorkiesnr: 0492-587157 Uw kenmerk: Uw brief d.d.: Onderwerp: gemeenschappelijke regeling 2 Cie ABA - .... ~ NOV, 200lt ~lr~~., Geachte dames en heren, Bijgaand doen wij u toekomen het raadsbesluit van 7 december 2004, bijlagenr. ... ., waarbij ingestemd is met de voorgestelde wijziging van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. Tijdens de behandeling van dit voorstel is uitdrukkelijk stilgestaan bij het bepaalde in artikel 1 0 tweede lid waarin geregeld is dat Eindhoven en Helmond 5% van de aan deze rechtstreekse gemeenten ter beschikking gestelde ISV-middelen zullen bijdragen aan de voeding van het ISV-fonds. De bereidheid om 5% van het eigen Helmondse ISV-budget conform het Rotterdams model over te dragen aan de regio is uitgesproken uit een oogpunt van regionale solidariteit. De regio als geheel krijgt daardoor de mogelijkheid om meer ISV-gelden ter beschikking te krijgen voor alle gemeenten dan thans het geval is Gelet op de doelstellingen van het ISV-budget gaan wij er van uit dat in elk geval die 5% weer voor Helmondse projecten worden ingezet. Deze aangelegenheid is besproken in het portefeuillehoudersoverleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting c.a. op 14 juli jongstleden. Bij die gelegenheid is namens de gemeente Helmond gestipuleerd dat Helmond moet aanspraak moet kunnen blijven maken op de bijgedragen 5%. Door de portefeuillehouders is dat toen ook onderschreven. Wij gaan er daarom van uit alle gemeenten deze zienswijze onderschrijven. Uw raad krijgt bij de behandeling van het beleidskader ISV2 tijdens de laatste regioraadsvergadering van dit jaar de gelegenheid onze zienswijze te bevestigen. In onze kanttekening bij de ontwerp gemeenschappelijke regeling hebben wij om een beleidsarme uitvoering gevraagd en om een evaluatie over vier jaar. De raad der gemeente Helmond, De voorzitter, De griffier, Zuid Koninginnewal4/tel. 0492-587744/fax 0492-587400 Correspondentieadres: Postbus 950/5700 AZ Helmond / www.helmond.nl Bankrelatie: ING Bank 68.20.61.670 OE Samenwerkingsverband ° Regio Eindhoven J ONTWERP GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING . SAMENWERKINGSVERBAND REGIO EINDHOVEN INHOUD Ontwerp gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE inc1. overzicht huidige producten dienstverlening op basis van cafetariamodel. Overzicht aard / doelstelling regionale fondsen. Convenant regionale samenwerking stedelijk gebied Eindhoven met bijbehorende toelichting (vastgesteld door de regie groep op 2 juli 2004). Wettekst artikelen Gemeentewet (vóór 7 maart 2002). ONTWERP GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SAMENWERKINGSVERBAND REGIO EINDHOVEN waaraan deelnemen de gemeenten: Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a., Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son c.a., Valkenswaard, Veldhoven en Waalre. Eindhoven, oktober 2004 Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 1 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Beariosbeoalinaen Artikel 1 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder: a. Samenwerkingsverband: de plusregio als bedoeld in Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijnde het regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2, lid 1 van deze regeling; b. deelnemende gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten die samen de plusregio vormen; c. colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten; d. gebied: het gezamenlijk grondgebied van de deelnemende gemeenten; e. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant; f. Wgr: de Wet gemeenschappelijke regelingen van 20 december 1984, Staatsblad 667, zoals nadien gewijzigd; g. Regioraad: het algemeen bestuur als bedoeld in artikel 12 van de Wgr; h. bestuurscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 25, lid 1 van de Wgr; i. territoriale commissie: een commissie als bedoeld in artikel 112, lid 1 van de Wgr. j. Inwonertal: de laatste door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. 2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, treden in die artikelen in plaats van de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk het Samenwerkingsverband, de Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter. Ooenbaar lichaam Artikel 2 1. Er is een plusregio, zijnde het regionaal openbaar lichaam, genaamd: 'Samenwerkingsverband Regio Eindhoven'. Het is gevestigd te Eindhoven. 2. Het bestuur van de plusregio bestaat uit het Algemeen Bestuur - genaamd Regioraad -, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter. HOOFDSTUK 2 DOEL, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN Missie Artikel 3 1. Het Samenwerkingsverband bevordert een evenwichtige en harmonische ontwikkeling van het gebied door het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de gemeenten, het vergroten van het gemeenschappelijke kennisniveau en het geven van uitvoering aan de regionaal opgedragen taken met als doel: het voorzien in de behoefte aan werken, wonen en recreëren, maatschappelijke participatie en een veilige leefomgeving zonder dat daarmee kansen voor toekomstige generaties verloren gaan. 2. Het Samenwerkingsverband behartigt de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, verkeer en vervoer, recreatie, toerisme, natuur en landschap, milieu, plattelandsontwikkeling, sociaal-economische aangelegenheden en arbeidsvoorziening, gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn, onderwijs en cultuur, zulks met inachtneming van hetgeen in deze regeling nader is bepaald met betrekking tot de taken en bevoegdheden van het Samenwerkingsverband. 3. Het Samenwerkingsverband kan daarnaast van één of meer deelnemende gemeenten en in samenhang daarmee van andere gemeenten en organisaties, opdrachten aannemen om belangen te behartigen. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten en risico's van deze specifieke belangenbehartiging worden gedragen door de desbetreffende gemeenten en/of organisaties en dat deze specifieke belangenbehartiging niet ten koste mag gaan van behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 2 Bevoeadheden alaemeen Artikel 4 1. De behartiging van de in artikel 3 bedoelde belangen omvat meer algemeen: a. De mogelijkheid tot coërdinatie, planning, uitvoering, advies en overleg met betrekking tot genoemde beleidsterreinen. b. Het bevorderen van verdere bestuurlijke samenwerking. c. Het uitbrengen van adviezen aan de Provincie en het ontwerpen van uitwerkingsplannen voor zover de Provincie die vraagt in het kader van haar plantaak. d. Het uitvoeren van rijks- en provinciale taken; tenzij de Regioraad bij zijn besluit tot aanvaarding anders beslist geldt als voorwaarde dat voor de uitvoering van de taken een kostendekkende financiële tegemoetkoming wordt verkregen. 2. Het Samenwerkingsverband is met betrekking tot de in artikel 3 vermelde belangen en de taken genoemd in artikel 5 voorts bevoegd tot: a. Het vaststellen van verordeningen, al dan niet door strafbepaling en/of bestuursdwang te handhaven en al dan niet het gehele gebied betreffend. b. Het heffen van de rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. c. Het deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen overeenkomstig het bepaalde in artikelen 93 Um 98 van de Wgr, aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de Benelux- Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking, alsmede het aangaan van samenwerkingsovereenkomsten met privaatrechtelijke rechtspersonen. 3. Het Samenwerkingsverband kan daarnaast van één of meer deelnemende gemeenten, en in samenhang daarmee van andere gemeenten en organisaties, opdrachten aannemen om diensten uit te voeren of taken te verrichten. Taken en bevoeadheden Artikel 5 1. De behartiging van de in artikel 3 genoemde belangen omvat, naast hetgeen rechtstreeks door de wet aan het Samenwerkingsverband is opgedragen en met inachtneming van de nadere uitwerking in hoofdstuk 3 de volgende taken en bevoegdheden. Op het gebied van ruimtelijke ordening: a. 1. Het vaststellen van een regionaal structuurplan. 2. Het opstellen van een voortschrijdend meerjarig programma ter uitvoering van het regionaal structuurplan. 3. Het uitbrengen van advies over door de gemeenten voorgenomen beleid op grond van het door de Regioraad vastgestelde ruimtelijk beleid. 4. Het behartigen van de belangen van de deelnemende gemeenten in het algemeen en meer in het bijzonder in de Provinciaal Planologische Commissie. Op het gebied van volkshuisvesting: b. 1. Het vaststellen van een regionale woonvisie. 2. Het periodiek verrichten van woningmarktonderzoek en monitoren van ontwikkelingen op de woningmarkt. 3. Het vaststellen van de regionale woningbouwprogrammering, zowel wat kwantiteit als kwaliteit betreft. 4. Het zonodig vaststellen van een huisvestingsverordening als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2 van de Huisvestingswet. 5. Het op basis van de Huisvestingswet optreden als toezichthouder ten opzichte van de gemeenten aangaande de huisvesting van statushouders. 6. Het beheer van de budgetten van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. 7. Het beheer van de budgetten op grond van het Besluit woninggebonden subsidies en het Besluit locatiegebonden subsidies. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/L vB 3 Op het gebied van verkeer en vervoer: c. 1. Het vaststellen van een regionaal verkeers- en vervoersplan en het op grond daarvan zonodig aanwijzingen geven met betrekking tot het door de gemeente te voeren beleid. 2. Het beheer van de budgetten op grond van de Wet op het infrastructuurfonds. 3. Het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer op grond van de Wet personenvervoer. 4. Het afstemmen van reacties in het kader van de Tracéwet. 5. Het instellen van, het beheer van en de vaststelling van de gemeentelijke bijdragen aan een regionaal mobiliteitsfonds. Op het gebied van recreatie, toerisme, natuur en landschap: d. 1. Het vaststellen en uitvoeren van regionale ontwikkelingsplannen op het terrein van recreatie, toerisme, natuur entof landschap. 2. Het beheer entof de exploitatie van de volgende regionale recreatievoorzieningen: a. Terrein voor geluidsintensieve sporten De Landsard; b. Recreatiecentrum Eersel-Vessem; c. Recreatieproject Ekkersweijer; 3. Het vaststellen van een strategie voor promotie, acquisitie en imagoversterking van de regio op het terrein van toerisme. :1-. Het beoordelen van het jaarlijkse activiteiten plan en de meerjarenplanning van de regionale VVV en het op basis daarvan subsidiëren van de regionale VVV. 5. Het ontwikkelen en zo nodig beheren van regionale toeristische routes (zoals fiets-, ATB-, wandel- en ruiterroutes). Op het gebied van milieu: e. 1. Het opstellen, vaststellen en uitvoeren van een regionaal milieubeleidsplan en een jaarlijks regionaal milieuwerkprogramma. 2. Het faciliteren en ondersteunen van de lokale integrale handhaving en de samenwerking tussen de diverse handhavingspartners. 3. Het uitvoeren van taken betreffende toezicht- en controleactiviteiten en het adviseren bij de vergunningverlening van bedrijven of objecten met een specifiek hoog milieu- of veiligheidsrisico. 4. Het beheer van de fondsen en voorzieningen, verkregen uit de ve~koop van de NV RAZOB ter dekking van de verplichtingen ten aanzien van de eindafwerking en de nazorg van de stortplaats en de ontwikkeling van het Landgoed Gulbergen. Op het gebied van plattelandsontwikkeling: f. 1. Het ondersteunen van de gemeenten bij hun taken in het kader van de reconstructie van het landelijke gebied, waarbij uitgangspunten zijn: de verbetering van de economische structuur; het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur en het bevorderen van het woon-, werk- en leefklimaat. 2. Het op verzoek van de gemeenten participeren in de uitvoeringsorganisatie reconstructie in Zuidoost Brabant. Op het gebied van sociaal-economische aangelegenheden en arbeidsvoorziening: g. 1. Het periodiek opstellen van een regionaal-economische ontwikkelingsstrategie en van een meerjarig voortschrijdend programma ter uitvoering daarvan. 2. Het verwerken van de regionaal-economische ontwikkelingsstrategie in het beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, milieu en het arbeidsmarktbeleid. 3. Het aangeven van het regionaal beleid terzake de uitoefening van bevoegdheden met betrekking tot bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandelsvoorzieningen die van regionaal belang zijn, daaronder mede begrepen luchthavens en de daarbij behorende bedrijfslocaties. 4. Het bevorderen van regionaal-economisch onderzoek. 5. Het vaststellen van de hoofdlijnen van een regionaal promotiebeleid gericht op de internationale positionering van de regio en een regionaal acquisitiebeleid gericht op bedrijfsvestiging. 6. Het participeren in NV REDE, de economische ontwikkelingsmaatschappij voor de regio Eindhoven. 7. Het co6rdineren en afstemmen van het arbeidsmarktbeleid. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 4 Op het gebied van gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn: h. 1. Het coordineren van de inbreng van de deelnemende gemeenten bij het opstellen, evalueren en bijstellen van regiovisies op het terrein van gezondheidszorg en maatschappelijke zorg. 2. Het ondersteunen van de gemeenten bij het ontwikkelen van een gezamenlijk gedragen visie en van samenhangende uitvoeringstrajecten op het terrein van zorg, wonen en welzijn. 3. Het aanwijzen en begeleiden van de gemeentelijke geleding in de Raad van Advies van het Zorgkantoor Zuidoost-Brabant en het verzorgen van de terugkoppeling naar de gemeenten. Op het gebied van cultuur: i. 1. Het initiëren en stimuleren van en participeren in regionale initiatieven op het gebied van cultuurhistorie en erfgoedbeheer. 2. De zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden welke krachtens de Archiefwet 1995 naar de archiefbewaarplaats(en) van het Samenwerkingsverband zijn overgebracht. 3. Het toezicht op de niet-overgebrachte archiefbescheiden van de gemeenten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. 4. Het adviseren van de gemeenten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van de inrichting van de documentaire informatiehuishouding. 5. Zolang de gemeente Gemert-Bakel niet deelneemt aan de taakbehartiging genoemd in de leden 1 Um 4 onthouden de betreffende regioraadsleden zich van stemming bij besluitvorming over zaken dienaangaande. Op een besluit van de gemeente tot deelneming is het bepaalde in artikel 47 lid 1 en 2 van overeenkomstige toepassing. 6. Het instandhouden van een regionale programmaraad voor de draadomroep. En voorts j. Voorzover dat voor de realisering van een uitvoeringsprogramma behorende bij een door de Regioraad vastgesteld beleidsdocument noodzakelijk is, het geven van voorschriften over: a. Het door de deelnemende gemeenten verwerven en uitgeven van gronden; b. De aanleg van voorzieningen van openbaar nut; c. Het verhaal van kosten van de onder b. bedoelde voorzieningen; e. De verdeling van de financiële gevolgen over de deelnemende gemeenten; f. Het aanwijzen van gebieden ten aanzien waarvan de Regioraad zelf kan bepalen dat de verwerving van gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, alsmede het verhaal van kosten daarvan, uitsluitend door of vanwege het bestuur van het samenwerkingsverband kan plaatsvinden. g. Het onderhoud en het beheer van de gronden als bedoeld onder a. en f. k. Het instellen van, het beheer van en de vaststelling van de gemeentelijke bijdragen aan een regionaal stimuleringsfonds. I. De uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, die voortvloeien uit het Convenant stedelijk gebied Eindhoven, zoals vastgesteld en eventueel nader gewijzigd door de raden van de gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen c.a., Son en Breugel, Veldhoven en Waalre, welk convenant als bijlage is opgenomen bij deze regeling. 2. Aan deze regeling is een bijlage gehecht, waarin zijn opgenomen de taken die door het Rijk of door de Provincie aan het Samenwerkingsverband zijn opgedragen of overgedragen. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 5 HOOFDSTUK 3 NADERE UITWERKING TAKEN Beleidskader cafetariamodel Artikel 6 1. De Regioraad stelt een beleidskader cafetariamodel vast aan de hand waarvan kan worden getoetst of taken voor alle gemeenten dienen te worden verricht dan wel voor een deel van de gemeenten. 2. Indien taken voor een deel van de gemeenten worden uitgevoerd, gelden daarvoor de uitgangspunten als aangegeven in artikel 3, lid 3. 3. Het beleidskader cafetaria model wordt ter kennis gebracht van de gemeenten. Reaionale oroiecten Artikel 7 1. De Regioraad bepaalt bij de vaststelling van beleidsdocumenten met een daarbij behorend (meerjarig) uitvoeringsprogramma, welke onderdelen van het uitvoeringsprogramma als regionaal proj~ct worden aangemerkt. 2. Bij het aanwijzen van een regionaal project geeft de Regioraad aan: a. Voorzover sprake is van een gemeentelijke verantwoordelijkheid, welke gemeente(n) verantwoordelijk is (zijn) voor het realiseren van het regionale project. b. Voorzover sprake is van gemeenten die meer in het bijzonder gebaat zijn bij het realiseren van regionale projecten, welke gemeente(n) meer in het bijzonder baat heeft (hebben) bij de realisering van het regionale project en in welke mate dat het geval is. 3. Voorzover sprake is van een (gedeelte van het) uitvoeringsprogramma waarvan de meer concrete projecten nog niet zijn aan te wijzen bij de vaststelling van het beleidsdocument, geeft de Regioraad bij de vaststelling van het beleidsdocument de wijze aan waarop: a. bepaald wordt welke gemeenten overeenkomstig het bepaalde onder lid 2 sub a eventueel verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de nog nader aan te wijzen projecten dan wel b. welke gemeenten overeenkomstig het bepaalde in lid 2 onder b meer in het bijzonder gebaat zijn bij de nog nader aan te wijzen projecten en in welke mate dat het geval is. 4. Indien de verantwoordelijke gemeente(n) een regionaal project niet kan (kunnen) of wenst (wensen) te realiseren, kan het samenwerkingsverband daarin voorzien. 5. Indien het samenwerkingsverband voorziet in het realiseren van een regionaal project, is het bevoegd een baatbelasting te heffen bedoeld in artikel 222 van de Gemeentewet. Reaionaal stimulerinasfonds Artikel 8 1. Het regionaal stimuleringsfonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten als bedoeld in artikel 7 en zal in beginsel alleen in de vorm van co-financiering worden ingezet. 2. Het regionale stimuleringsfonds strekt niet tot aanvullende financiering van regionale projecten die als zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeers- en vervoerplan. 3. Het regionale stimuleringsfonds wordt gevoed door een verplichte gemeentelijke bijdrage op basis van het inwonertal van de gemeenten. 4. De bijdrage wordt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting voor het daaropvolgende begrotingsjaar vastgesteld door de Regioraad op basis van een meerjarenraming, die gebaseerd is op de meerjarige uitvoeringsprogramma's behorende bij de door de Regioraad vastgestelde beleidsdocumenten. 5. Voor het besluit tot vaststelling van de bijdrage is een gekwalificeerde meerderheid nodig van drie I vierde van het aantal aanwezige leden van de Regioraad, met dien verstande dat niet een enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren. 6. Het bedrag per inwoner is voor iedere gemeente gelijk. 7. Indien de Regioraad bij het aanwijzen van een regionaal project een of méér gemeenten heeft aangewezen die meer in het bijzonder baat heeft of hebben bij de realisering van dat regionale project, wordt een bijdrage uit het regionale stimuleringsfonds alleen beschikbaar gesteld indien Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/L yB 6 de aldus aangewezen gemeente(n) overeenkomstig de mate van het gebaat zijn, zoals door de Regioraad aangegeven, eveneens een bijdrage verleent / verlenen aan het regionale project. Reaionaal mobiliteitsfonds Artikel 9 1. Het regionale mobiliteitsfonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten als bedoeld in artikel 7 en zal in beginsel alleen in de vorm van co-financiering worden ingezet. 2. Het regionale mobiliteitsfonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten die als zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeers- en vervoersplan. 3. Het regionale mobiliteitsfonds wordt gevoed door een verplichte gemeentelijke bijdrage op basis van het inwonertal van de gemeenten en door middelen die het Rijk beschikbaar stelt. 4. De bijdrage wordt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting voor het daaropvolgende begrotingsjaar vastgesteld door de Regioraad op basis van een meerjarenraming, die gebaseerd is op het meerjarige uitvoeringsprogramma behorende bij het door de Regioraad vastgestelde regionaal verkeers- en vervoersplan. 5. Voor het besluit tot vaststelling van de bijdrage is een gekwalificeerde meerderheid nodig van drie / vierde van het aantal aanwezige leden van de Regioraad, met dien verstande dat niet een enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren. 6. Het 6edrag per inwoner is voor iedere gemeente gelijk. 7. Indien de Regioraad bij het aanwijzen van een regionaal project een of méér gemeenten heeft aangewezen die meer in het bijzonder baat heeft of hebben bij de realisering van dat regionale project, wordt een bijdrage uit het regionale mobiliteitsfonds alleen beschikbaar gesteld indien de aldus aangewezen gemeente(n) overeenkomstig de mate van het gebaat zijn, zoals door de Regioraad aangegeven, eveneens een bijdrage verleent aan het regionale project. Reaionaal ISV-fonds Artikel 10 1. Het regionale ISV-fonds strekt tot aanvullende financiering van projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing, zoals bedoeld in artikeI1.1.a van de Wet stedelijke vernieuwing. 2. Het regionale ISV-fonds wordt gevoed door de bij de provincie beschikbare ISV-middelen voor de 19 SRE-programmagemeenten aangevuld met 5% van de beschikbare middelen van de rechtstreekse gemeenten Eindhoven en Helmond. 3. De Regioraad stelt een RegionaallSV-beleidskader en een ISV-verordening vast. 4. Het Dagelijks Bestuur stelt op basis van het ISV-beleidskader en in samenwerking met de gemeenten een Regionaal Meerjaren-ontwikkelingsprogramma op. 5. Op basis van het Regionaal Meerjaren-ontwikkelingsprogramma stelt het Rijk investeringsbudget beschikbaar. 6. Het Dagelijks Bestuur bewaakt de voortgang van de projecten uit het Regionaal Meerjaren- ontwikkelingsprogramma. Reaionaal Historisch Centrum Eindhoven (RH Ce) Artikel 11 Ter uitvoering van de Archiefwet 1995: 1. Is het Dagelijks Bestuur belast met de zorg voor de archiefbescheiden, overeenkomstig een door de Regioraad vast te stellen regeling, welke ter kennis wordt gebracht van gedeputeerde staten. 2. Is de Regioraad belast met het aanwijzen van de regionale archiefbewaarplaats(en). 3. Oefent de directeur van het RHCe, onder gezag van het Dagelijks Bestuur, overeenkomstig een door de Regioraad vast te stellen en aan gedeputeerde staten mede te delen regeling, toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden van de deelnemende gemeenten, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 7 Convenant stedeliik aebied Eindhoven Artikel 12 1. Voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, die voortvloeien uit het in artikel 5 lid 1 onder I genoemde convenant, wordt door de Regioraad ingesteld een bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven. 2. De bevoegdheden van deze bestuurscommissie zijn: a. Het vaststellen, monitoren en periodiek actualiseren van een nader uitvoeringsprogramma van het door de Regioraad vastgestelde Regionale Structuurplan, de Regionale Woonvisie en de Regionale Bedrijventerreinenvisie voor het stedelijk gebied, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de afspraken van het convenant stedelijk gebied Eindhoven. b. Het opstellen van een jaarlijkse kostenraming inclusief het daartoe in ontwerp vaststellen van een bijdrageregeling ter realisering van het uitvoeringsprogramma, welke bijdragen worden gestort in een door de Regioraad in te stellen financieringsfonds. c. Het verstrekken van bijdragen uit het financieringsfonds en het opleggen van sancties, overeenkomstig hetgeen is bepaald in het convenant stedelijk gebied Eindhoven. Voor de uitoefening van deze bevoegdheden stelt de bestuurscommissie voorschriften op. 3. De risico's, baten en lasten verbonden aan de taakuitoefening door de bestuurscommissie kom~n voor rekening van de deelnemers aan het convenant. Proarammaraad DraadomroeD Artikel 13 1. De Regioraad is belast met de instelling van een regionale programmaraad voor de draadomroep en de benoeming van zijn leden overeenkomstig artikel 82k, eerste en vijfde lid, van de Mediawet. 2. De regionale programmaraad is een commissie als bedoeld in artikel 25 van de Wgr. HOOFDSTUK 4 DE REGIORAAD Samenstellina Artikel 14 1. De leden van de Regioraad en hun plaatsvervangers worden aangewezen door de raden van de deelnemende gemeenten: a. uit hun midden, b. uit burgemeester en wethouders, c. uit degenen die voorkomen op de kandidatenlijst voor de laatst gehouden verkiezingen van de gemeenteraad, maar niet raadslid zijn. 2. In gemeenten tot 20.000 inwoners worden 1 lid en 1 plaatsvervangend lid aangewezen. In gemeenten vanaf 20.000 inwoners worden 2 leden en 2 plaatsvervangende leden aangewezen en bovendien 1 lid en 1 plaatsvervangend lid per 15.000 inwoners waarmee het aantal van 20.000 wordt overschreden. 3. Onder het aantal inwoners van een gemeente wordt verstaan het aantal inwoners dat gold per 1 januari van het jaar waarin de jongste verkiezing van de leden van de gemeenteraad plaatsvond. 4. Indien een lid van de Regioraad dat is aangewezen door een gemeente met minder dan 20.000 inwoners wordt aangewezen als lid van het Dagelijks Bestuur, wijst de raad van die gemeente nog een lid aan als lid van de Regioraad. Het bedoelde lid van het Dagelijks Bestuur onthoudt zich van stemrecht bij stemmingen in de Regioraad. Zodra het eerste lid van de Regioraad niet langer tevens lid van het Dagelijks Bestuur is, vervalt voor die gemeente de mogelijkheid van een tweede lid in de Regioraad. Op dat moment eindigt het lidmaatschap van de Regioraad van het tweede aangewezen lid van rechtswege. 5. Het lidmaatschap van de Regioraad is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, aangesteld door of vanwege het samenwerkingsverband. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij, die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 8 Zittinasduur Artikel 15 1. De raden van de deelnemende gemeenten beslissen zo mogelijk in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van de Regioraad en hun plaatsvervangers. 2. De zittingsperiode van de leden van de Regioraad en hun plaatsvervangers eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraden afloopt. 3. Het lidmaatschap van de Regioraad eindigt van rechtswege zodra men de kwaliteit verliest zoals vermeld in artikel 14, lid 1. 4. Een lid van de Regioraad en zijn plaatsvervanger kunnen te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de Regioraad en aan de raad, die hem heeft aangewezen. Hij blijft niettemin in functie totdat in zijn opvolging is voorzien. 5. De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt zo spoedig mogelijk. Van elke aanwijzing tot lid van de Regioraad of tot plaatsvervangend lid geeft het betrokken college van burgemeester en wethouders binnen acht dagen kennis aan de Regioraad. Werkwijze Artikel 16 . 1. De Regioraad vergadert jaarlijks tenminste vier maal en voorts zo dikwijls de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig oordeelt, of tenminste een vijfde van het aantal leden van de Regioraad dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt. 2. De leden van de Regioraad hebben in de vergadering elk één stem. 3. De vergaderingen en de agenda's van de vergaderingen van de Regioraad worden op basis van het bepaalde in de Wgr en de Gemeentewet openbaar bekend gemaakt. Artikel 17 De Regioraad stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement wordt medegedeeld aan de deelnemende gemeenten. HOOFSTUK 5 HET DAGELIJKS BESTUUR Samenstellina Artikel 18 Het Dagelijks Bestuur bestaat uit: a. de voorzitter; b. vijf door de Regioraad uit zijn midden aangewezen leden. Zittinasduur Artikel 19 1. De Regioraad wijst in de eerste vergadering van elke zittingsperiode de leden van het Dagelijks Bestuur aan. 2. De artikelen 40 en 45 tlm 47 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. 3. De leden van het Dagelijks Bestuur treden als lid van dat bestuur af op de dag, waarop de zittingsperiode van de leden van de Regioraad afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen totdat in hun opvolging is voorzien. 4. Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur vacant komt, wijst de Regioraad een nieuw lid aan. Gaat het openvallen van een plaats in het Dagelijks Bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in de Regioraad, dan zal de Regioraad het aanwijzen van een nieuw lid van het Dagelijks Bestuur uitstellen totdat de opengevallen plaats in de Regioraad wederom is bezet. Dit uitstel zal niet meer dan drie maanden mogen belopen. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 9 Werkwijze Artikel 20 1. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden van het Dagelijks Bestuur dit nodig oordelen. 2. De artikelen 28, 56, 58 en 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Het Dagelijks Bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen, dat aan de Regioraad wordt medegedeeld. 4. In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelen de leden van het Dagelijks Bestuur onderling de werkzaamheden. Bevoeadheden Artikel 21 1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de dagelijkse leiding van het Samenwerkingsverband. Hiertoe behoort onder meer: a. De voorbereiding van al hetgeen aan de Regioraad ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd. b. 'De uitvoering van de besluiten van de Regioraad. c. Het beheer van de activa en de passiva van het Samenwerkingsverband. d. De zorg, voor zover deze niet aan anderen is opgedragen, voor de controle op het geldelijke beheer en boekhouding. e. Het nemen van alle maatregelen, zowel in als buiten rechte, ter voorkoming van verjaringen en verlies van recht of bezit. f. De benoeming, schorsing en ontslag van personeel, al dan niet op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, voorzover dat niet krachtens deze regeling aan de Regioraad is voorbehouden. g. Gedurig toezicht op al wat het Samenwerkingsverband aangaat. 2. Het Dagelijks Bestuur oefent, indien de Regioraad daartoe besluit en naar door deze te stellen regelen, de aan de Regioraad toekomende bevoegdheden uit. HOOFDSTUK 6 VOORZITTER Aanwiizina Artikel 22 1. De voorzitter wordt door de Regioraad in de eerste vergadering van elke zittingsperiode aangewezen. 2. Bij verhindering of ontstentenis wordt hij vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur, door dit bestuur uit zijn midden aan te wijzen. 3. Het bepaalde in artikel 19, lid 2 tot en met 4 is op de voorzitter van overeenkomstige toepassing. Bezoldiaina en rechtsDositie Artikel 23 Indien de voorzitter wordt aangewezen van buiten de kring van de Regioraad, regelt de Regioraad zijn bezoldiging en zonodig andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende. Bevoeadheden Artikel 24 2 De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van de Regioraad en het Dagelijks Bestuur. Hij draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken. Alle stukken, die van de Regioraad en van het Dagelijks Bestuur uitgaan worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 10 3 De voorzitter vertegenwoordigt het Samenwerkingsverband in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging aan een door hem gemachtigde opdragen. In rechtsgedingen tussen het samenwerkingsverband en de gemeente, waarvan de voorzitter lid van het bestuur is, wordt hij vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur dat geen lid van het bestuur van de betreffende gemeente is. HOOFDSTUK 7 ADVIESCOMMISSIES, BESTUURSCOMMISSIES, OVERLEG PORTEFEUILLEHOUDERS Adviescommissies Artikel 25 1. De Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter kunnen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 24 van de Wgr, commissies van advies instellen. 2. Vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur worden door de Regioraad op voorstel van het Dagelijks Bestuur ingesteld. De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. 3. De '(aste commissies van advies als bedoeld in lid 2 hebben tot taak het Dagelijks Bestuur van advies te dienen over voorstellen van dit bestuur aan de Regioraad. 4. Het voorzitterschap van de vaste commissies van advies berust bij leden van het Dagelijks Bestuur 5. De vergaderingen van de vaste commissies zijn openbaar, behoudens de mogelijkheid tot het vergaderen achter gesloten deuren, een en ander volgens nader door de Regioraad vast te stellen regels. Bestuurscommissies Artikel 26 1. De Regioraad is bevoegd bestuurscommissies, al dan niet voor een deel van het gebied, in te stellen als bedoeld in artikel 25, lid 1 c.q. artikel 112 lid 1 van de Wgr. De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. 2. Het voorzitterschap van de commissies berust bij leden van het Dagelijks Bestuur met uitzondering van de regionale programmaraad en de bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven. Overlea Dortefeuillehouders Artikel 27 1. Overeenkomstig de verdeling van de werkzaamheden in het Dagelijks Bestuur bestaat een overleg van portefeuillehouders van de deelnemende gemeenten. 2. Leden van het portefeuillehoudersoverleg zijn de leden van de colleges van burgemeester en wethouders, tot wiens portefeuille de belangen behoren, waartoe het overleg is ingesteld en hun plaatsvervangers. 3. Voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg is het lid van het Dagelijks Bestuur dat het werkterrein van het portefeuillehoudersoverleg in dat bestuur behartigt. 4. Een portefeuillehoudersoverleg bespreekt in een zo vroeg mogelijk stadium van beleidsontwikkeling de ontwikkelingen op zijn werkterrein en kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan het Dagelijks Bestuur c.q. de ingestelde bestuurscommissies van het Samenwerkingsverband. 5. Een vergadering van een portefeuillehoudersoverleg is niet openbaar. 6. Tijdens het portefeuillehoudersoverleg worden zo nodig en gewenst afspraken gemaakt over de onderwerpen die wel openbaar zijn en de wijze waarop daar openbaarheid aan wordt gegeven. 7. De Regioraad kan nader regels stellen met betrekking tot het portefeuillehoudersoverleg. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 11 HOOFDSTUK 8 OVERLEG MET DEELNEMENDE GEMEENTEN Voorbereidina strateaische meeriariae olannen Artikel 28 1. Onverminderd het bepaalde in bijzondere wetten, stelt het Dagelijks Bestuur voorzover het betreft mee~arige strategische plannen voor de beleidsterreinen als bedoeld in artikel 5 een ontwerp op, met inbegrip van een financiële onderbouwing, na terzake overleg te hebben gevoerd met de colleges en andere daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen, van welk overleg verslag wordt gedaan in een bijlage bij het ontwerpplan. 2. Inspraak over de in het voorgaande lid bedoelde plannen vindt plaats volgens de door de Regioraad vast te stellen algemene inspraakregeling dan wel volgens een voor een bepaalde procedure vast te stellen bijzondere inspraakregeling. 3. Het Dagelijks Bestuur stelt het ontwerpplan voorlopig vast. 4. Het Dagelijks Bestuur zendt het ontwerpplan vervolgens aan de raden van de deelnemende gemeenten, die hun zienswijze binnen drie maanden ter kennis van de Regioraad brengen. 5. Binnen drie maanden na het verstrijken van de in lid 4 genoemde termijn beslist de Regioraad over de vaststelling van het plan. 6. Indien en voorzover met betrekking tot het ontwerpplan zienswijzen zijn ingediend of de Regioraad bij de vaststelling van het plan afwijkt van het ontwerp, wordt het besluit tot vaststelling te dien aanzien nader gemotiveerd. 7. Het plan wordt terstond na vaststelling door de Regioraad toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten. Overlea met de deelnemende aemeenten Artikel 29 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 28 worden de besturen van de deelnemende gemeenten met inachtneming van een redelijke termijn gehoord over alle belangrijke aangelegenheden, voordat de Regioraad daarover beslist. 2. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor een zodanige tijdige toezending van stukken dat de bestuursorganen van de gemeenten binnen die termijn hun standpunt kunnen bepalen. HOOFDSTUK 9 INLICHTINGEN, VERANTWOORDING EN TERUGROEPING Daaeliiks Bestuur / Reaioraad Artikel 30 1. Het Dagelijks Bestuur of een of meer leden daarvan verstrekken aan de Regioraad de door een of meer leden daarvan in een vergadering van de Regioraad of schriftelijk gevraagde inlichtingen, voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden in een vergadering van de Regioraad of schriftelijk verstrekt. 2. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan de Regioraad het Dagelijks Bestuur of een of meer leden daarvan ter verantwoording roepen. 3. De Regioraad kan een lid van het Dagelijks Bestuur, indien dit lid het vertrouwen van de Regioraad niet meer bezit, ontslag verlenen. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing. Samenwerkinasverband / aemeenteraden Artikel 31 1. Het bestuur van het Samenwerkingsverband verstrekt aan de leden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen schriftelijk en zo spoedig mogelijk, voor zover dat niet strijdig is met het openbaar belang. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 12 2. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden schriftelijk verstrekt en wel door het Dagelijks Bestuur, tenzij de inlichtingen uitdrukkelijk van de Regioraad of de voorzitter worden verlangd. Lid Reaioraad I aemeenteraad Artikel 32 1. Een lid van de Regioraad verstrekt aan de raad die hem heeft aangewezen de door een of meer leden van die raad in een vergadering van die raad of schriftelijke gevraagde inlichtingen, voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden in een vergadering van die raad of schriftelijk verstrekt. 2. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan de raad het lid ter verantwoording roepen voor het door hem in de Regioraad gevoerde beleid. 3. De raad kan een door hem aangewezen lid van de Regioraad, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing. . HOOFDSTUK 10 PERSONEEL EN ORGANISATIE Ambtelijke oraanisatie Artikel 33 1. Het Samenwerkingsverband heeft voor de uitvoering van de hem opgedragen taken een ambtelijk apparaat, aan het hoofd waarvan de secretaris staat. 2. Het Dagelijks Bestuur regelt de organisatie en de werkwijze van het ambtelijk apparaat. Secretaris Artikel 34 1. De Regioraad beslist over benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris. 2. Voor een benoeming wordt door het Dagelijks Bestuur een aanbeveling gedaan. 3. Het Dagelijks Bestuur kan in spoedeisende gevallen tot schorsing overgaan. 4. Het Dagelijks Bestuur doet van een besluit als bedoeld in het vorige lid onmiddellijk mededeling aan de Regioraad. 5. Het besluit tot schorsing vervalt wanneer de Regioraad het niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt. 6. De Regioraad stelt voor de secretaris een instructie vast. 7. Het Dagelijks Bestuur regelt de vervanging van de secretaris bij zijn verhindering of ontstentenis. 8. Op de secretaris en zijn plaatsvervanger(s) is artikel 102 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Taak Artikel 35 1. De secretaris staat de Regioraad, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde. Hij is in de vergaderingen van de Regioraad en van het Dagelijks Bestuur aanwezig; in de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur heeft hij een adviserende stem. 2. Alle stukken, die van de Regioraad en van het Dagelijks Bestuur uitgaan, worden door hem mede ondertekend. Bezoldiaina Artikel 36 De Regioraad regelt de bezoldiging van de secretaris. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 13 RechtsDositie Artikel 37 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 34 besluit het Dagelijks Bestuur over de benoeming, de schorsing en het ontslag van de overige ambtenaren en personeel werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. 2. Het Dagelijks Bestuur kan de uitoefening van zijn bevoegdheid, zowel geheel als gedeeltelijk, mandateren. Artikel 38 Op het personeel zijn van overeenkomstige toepassing de Collectieve Arbeidsvoorwaarden (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) en de ter uitvoering daarvan door de gemeente Eindhoven vastgestelde regelingen, zoals deze thans luiden en in de toekomst na wijziging zullen luiden, een en ander voorzover het bevoegde gezag van het samenwerkingsverband geen andersluidende regelingen vaststelt. HOOFSTUK 11 FINANCIËLE BEPALINGEN Veraoedinaen Artikel 39 1. De leden van de Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de commissies kunnen op basis van het bepaalde in de Wgr een door de Regioraad vast te stellen tegemoetkoming in de kosten en, voorzover zij niet de functie van wethouder of burgemeester vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. 2. De Regioraad kan in overeenstemming met het bepaalde in de Wgr een tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen vaststellen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsverband. 3. Besluiten van de Regioraad, als bedoeld in de leden 1 en 2, worden toegezonden aan gedeputeerde staten en de raden van de deelnemende gemeenten. Bearotina Artikel 40 1. Het Dagelijks Bestuur maakt elk jaar voor 1 april de ontwerp-begroting op voor het volgende dienstjaar en zendt deze, vergezeld van een toelichting, onverwijld toe aan de leden van de Regioraad en aan de raden van de deelnemende gemeenten met het verzoek aan de raden hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren te brengen. 2. In de begroting wordt aangegeven de door elke deelnemende gemeente voor het jaar, waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage. 3. Voor de berekening van de in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, voorafgaand aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. In afwijking daarvan is de Regioraad bevoegd voor bepaalde taken een andere verdeelsleutel toe te passen. 4. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen het Dagelijks Bestuur voor 1 juni van hun zienswijze omtrent de ontwerp-begroting doen blijken. 5. De Regioraad stelt de begroting vast uiterlijk 1 juli van het jaar, voorafgaand aan dat waarvoor de begroting moet dienen. Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting vervolgens binnen twee weken na de vaststelling aan gedeputeerde staten. 6. Terstond na de vaststelling wordt daarvan mededeling gedaan aan de raden van de deelnemende gemeenten. Indien de vastgestelde begroting afwijkt van de ontwerp-begroting wordt deze eveneens ter kennis van de raden gebracht, die het in deze begroting voor de gemeente als bijdrage in de kosten van het Samenwerkingsverband geraamde bedrag in de gemeentebegroting opnemen. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 14 7. Voorzover van toepassing doet het Dagelijks Bestuur van de goedkeuring mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten. Bearotinaswiiziaina Artikel 41 1. Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in artikel 40 uitgezonderd lid 4 voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. 2. Voor wijzigingen van de begroting, die door hun karakter niet leiden tot een wijziging van de bijdrage van de deelnemende gemeenten alsmede geen afwijking inhouden van het door de Regioraad vastgestelde financiële beleid is artikel 40 niet van toepassing. Voorschotbetalina Artikel 42 De deelnemende gemeenten betalen jaarlijks voor 1 februari en voor 1 augustus van het betreffende jaar telkens de helft van de verschuldigde bijdrage. Bij niet tijdige betaling is de wettelijke interest verschuld,igd. Rekenina Artikel 43 De Regioraad stelt de rekening voorlopig vast uiterlijk 1 juli, volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft. Van de vaststelling doet het Dagelijks Bestuur mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten. HOOFDSTUK 12 ARCHIEF Artikel 44 1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het Samenwerkingsverband en zijn organen, overeenkomstig de door de Regioraad met inachtneming van de Archiefwet 1995 vast te stellen regelen. 2. De archiefbescheiden welke ingevolge de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen te berusten in de archiefbewaarplaats van het RHCe. HOOFDSTUK 13 INFORMATIEPLICHT Artikel 45 De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten en van het Samenwerkingsverband verstrekken elkaar desgevraagd inlichtingen en gegevens welke zij nodig achten voor de uitoefening van hun taak, voor zoveel zij daarover beschikken en belangen van derden zich daartegen niet verzetten. Artikel 46 1. De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten doen het Dagelijks Bestuur mededeling van bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen als bedoeld in artikel 3 voor het Samenwerkingsverband van belang zijn. 2. De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten kunnen bij de in het eerste lid bedoelde mededeling het gevoelen vragen van het Dagelijks Bestuur. Ook ongevraagd kan het Dagelijks Bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan een gemeentebestuur kenbaar maken. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 15 HOOFDSTUK 14 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING Toetredina Artikel 47 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 11 0 van de Wgr beslist de Regioraad over toetreding van een gemeente tot deze regeling. Toetreding kan plaatsvinden op verzoek daartoe bij besluiten van de bestuursorganen van die gemeente. 2. De Regioraad kan aan de toetreding nadere voorwaarden verbinden. 3. De toetreding gaat in op de eerste dag na het opnemen van het besluit in het register van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, derde lid van de Wgr, tenzij in het besluit van de Regioraad anders is bepaald. 4. De raad van de toegetreden gemeente gaat zo spoedig mogelijk over tot het aanwijzen van (plaatsvervangende) vertegenwoordigers in de Regioraad. Uittredina Artikel 48 . 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 0 van de Wgr kan een deelnemende gemeente uittreden uit de regeling door toezending aan de Regioraad van daartoe strekkende besluiten van haar bestuursorganen. 2. De Regioraad regelt na overleg met de betrokken gemeente, onder mededeling aan gedeputeerde staten, de financiële verplichtingen, alsmede de overige gevolgen van de uittreding~ 3. De uittreding kan niet eerder plaatsvinden dan op 1 januari van het tweede jaar volgend op dat waarin de in lid 1 bedoelde besluiten zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, derde lid van de Wgr, tenzij in het besluit van de Regioraad anders is bepaald. Wiiziaina Artikel 49 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 110 van de Wgr kan de regeling worden gewijzigd bij eensluidende besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten. 2. De wijziging treedt in werking op de eerste dag nadat de besluiten daartoe, zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 1 09, derde lid van de Wgr, tenzij in de besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten anders is bepaald. Ooheffina Artikel 50 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 110 van de Wgr kan de regeling worden opgeheven bij eensluidende besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten. 2. Ingeval van opheffing van de regeling stelt de Regioraad, de raden van deelnemende gemeenten gehoord, een liquidatie plan vast. Het liquidatieplan voorziet in ieder geval in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing, alsmede in een regeling ten aanzien van het personeel. 3. De liquidatie heeft plaats door het als dan fungerende Dagelijks Bestuur, dat, zo nodig, na het tijdstip van de opheffing van de regeling in functie blijft, totdat de liquidatie is voltooid. 4. De opheffing gaat in op de eerste dag, nadat de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, derde lid van de Wgr, tenzij in de besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten anders is bepaald. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 16 HOOFDSTUK 15 G ESCH ILLEN BESLECHTI NG Artikel 51 Geschillen omtrent de toepassing van de regeling, in de ruimste zin, tussen besturen van de deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het Samenwerkingsverband worden, overeenkomstig artikel 28 van de Wgr, beslist door gedeputeerde staten. HOOFDSTUK 16 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Inwerkinatredina Artikel 52 De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en treedt in werking per 1 januari 2005. De regeling treedt in de plaats van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, laatstelijk gewijzigd en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit d.d. 16 december 1998. Citeertitel Artikel 53 Deze regeling kan worden aangehaald als 'Regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven 2005'. Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 17 TOELICHTING ONTWERP GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SAMENWERKINGSVERBAND REGIO EINDHOVEN (versie 4 oktober 2004) ALGEMEEN 1. Het wettelijk kader Aanleiding voor de aanpassing van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingverband Regio Eindhoven ligt in de beëindiging van de Kaderwet bestuur in verandering. In het licht van beëindiging van die Kaderwet hebben de gemeenten zich in een open discussie beraden over de wenselijkheid van continuering van de intergemeentelijke samenwerking in de regio Eindhoven. Onder auspiciën van een Stuurgroep Nieuwe Koers SRE, daartoe ondersteund door meerdere ambtelijke werkgroepen, zijn de gemeenten met elkaar nagegaan op welke beleidsterreinen en met welke intensiteit verdere samenwerking als noodzakelijk dan wel wenselijk werd ervaren. De resultaten van die discussie zijn neergelegd in een Eindrapport Nieuwe Koers (verschenen maart 2000). De raden van de deelnemende gemeenten hebben daaropvolgend ingestemd met het Eindrapport en bepaald, dat dit Eindrapport als basis zou dienen te gelden voor de aanpassing van de gemeenschappelijke regeling. Aan het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsverband werd opgedragen tijdig een voorstel voor een aangepaste regeling aan de deelnemende gemeenten voor te leggen. De bestuurlijke ontwikkelingen volgden elkaar snel op. Aanvankelijk werd voorzien dat de Kaderwet op I januari 2003 zou aflopen en dat daarna de Wet gemeenschappelijke regelingen (vrijwillige samenwerking) het wettelijk kader zou worden. Spoedig daarna werd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven, dat alsnog een wettelijke voorziening zou worden getroffen voor verplichtende samenwerking vergelijkbaar met de Kaderwet bestuur in verandering, maar zonder het perspectief van een stadsprovincie. Het wetsvoorstel Bestuur in stedelijke gebieden lag ter behandeling voor in de Tweede Kamer, toen in april 2002 het tweede kabinet Kok viel. Op basis van een noodwetje werd de werkingsduur van de gemeenschappelijke regelingen op basis van de Kaderwet verlengd tot I januari 2005. Inmiddels is - onder het tweede kabinet Balkenende - duidelijk dat de Wet gemeenschappelijk regelingen plus het wettelijk kader zal gaan vormen voor verplichtende niet vrijblijvende samenwerking tussen gemeenten in regio's met stedelijk kenmerken. Het wetsontwerp bestuur in stedelijk regio's wordt ingetrokken. Plusregio's worden slechts ingesteld indien er sprake is van een zodanige complexe en structurele ruimtelijke afstemmingsproblematiek ten gevolge van beleidsopgaven op de terreinen volkshuisvesting, bedrijfsvestiging, infrastructuur, recreatie of stedelijk groen, dat voor de realisatie ervan verplichte samenwerking op regionale schaal aangewezen is. Het verschil tussen de meer verplichtende samenwerking en de "gewone" W gr-samenwerking heeft betrekking op 1) de formele vaststelling van het gebied waarbinnen een bijzondere vorm van W gr-samenwerking dient plaats te vinden; 2) de aanduiding van de terreinen waarop de betreffende gemeenten meer verplichtend moeten samenwerken; 3) de mogelijkheid van toevoeging van taken en/of middelen aan het samenwerkingsverband door Rijk en provincie. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB I Intensief overleg van de minister van BZK met besturen van Kaderwetgebieden en provincies, afzonderlijk alsook samen met VNG en IPO heeft uiteindelijk geleid tot overeenstemming over een nadere invulling van het verplichtende pakket taken. Ten aanzien van de opgedragen bevoegdheden heeft het bestuur van een plusregio doorzettingsmacht. Het wetsvoorstel Wijzigingswet W gr-plus (Kamerstukken II, 2003/04, 29 532) bepaalt in artikel 115, dat het bestuur van een gemeente zijn medewerking verleent aan de uitvoering van besluiten die het bestuur van de plusregio neemt in verband met de uitoefening van de aan dat bestuur opgedragen bevoegdheden. Indien het bestuur van een gemeente naar het oordeel van het dagelijks bestuur van die plusregio die medewerking niet of in onvoldoende mate verleent, kan het dagelijks bestuur zelf ten laste van de betrokken gemeente een besluit uitvoeren of doen uitvoeren. Alsdan dient het betrokken gemeentebestuur vooraf in kennis te worden gesteld van het daarop gerichte voornemen. Het wetsvoorstel Wijzigingswet W gr-plus bevat een overgangsbepaling, die erin voorziet dat de huidige Kaderwetgebieden van rechtswege worden aangemerkt als zgn. plusregio's waarop dat verplichtend regime van toepassing is. Het in de wijzigingswet beschreven takenpakket is nagenoeg gelijkluidend aan dat van de Kaderwet bestuur in verandering en ontwerp van Wet bestuur in stedelijke regio's. In die zin kan deze gewijzigde kijk van het kabinet op de inbedding van de regionale samenwerking binnen de bestuurlijke hoofdstructuur beschouwd worden als een voornamelijk cosmetische operatie. 2. Uitgangspunten Nieuwe Koers Belangrijke winstpunten van de discussie over de toekomstige intergemeentelijke samenwerking in de regio zijn dat de deelnemende gemeenten zich op basis van de inhoud van beleid hebben kunnen uitspreken over de gewenste en noodzakelijke samenwerking in de regio en over het bestuurlijk kader en de wijze waarop gemeenten met elkaar in de samenwerking willen omgaan. Samenhangende problematiek stad / platteland De regio kent een lange traditie van intergemeentelijke samenwerking. Al vroeg is de samenhang en de onderlinge afhankelijkheid van stedelijk gebied en landelijk gebied onderkend. Gemeenten geven sinds 1993 in SRE-verband gezamenlijk vorm aan de aanpak van belangrijke maatschappelijke vraagstukken. Essentiële functies als wonen, werken, recreëren vragen om een geïntegreerde benadering op de schaal van de regio. De regio functioneert immers als één arbeidsmarkt, één woningmarkt en is de schaal waarop tal van maatschappelijke processen zich afspelen. De komst van de Kaderwet bestuur in verandering maakte dat de taakbehartiging door het SRE slechts in beperkte zin werd uitgebreid en op bestaande onderdelen voorzien werd van een "wettelijk verplicht"-label. Het SRE kreeg m.a.w. extra bevoegdheden en verplichtingen op beleidsterreinen waar de gemeenten al langer op vrijwillige basis met elkaar samenwerkten. De meerwaarde van die samenwerking is nadrukkelijk gelegen in de onderlinge afstemming van beleid, het gezamenlijk (ook samen met derden) aanpakken van problemen en benutten van kansen, in het door bundeling effectiever en efficiënter organiseren van uitvoerende taken, in het faciliteren - vanuit regionaal opgebouwde deskundigheid - van gemeenten bij de aanpak van subregionale / lokale taken. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 2 Dat de samenwerkende gemeenten bereid zijn in solidariteit hun schouders te willen zetten onder de aanpak van regionale problemen is gebleken bij het debacle Philips en DAF, waar in 1993 tienduizend arbeidsplaatsen kwamen te vervallen. Met financiële ondersteuning van alle gemeenten werd en wordt thans nog gewerkt aan de versterking van de economische structuur van de regio. De hoofdconclusie van het Eindrapport Nieuwe Koers" Samen is er veel te doen" was dat continuering van de intergemeentelijke samenwerking op de schaal van Zuidoost Brabant, ook na beëindiging van de Kaderwet bestuur in verandering, wenselijk en noodzakelijk wordt geacht, waar mogelijk met behoud van verworvenheden uit de Kaderwet. Bepleit werd een grotere openheid van het samenwerkingsverband naar de deelnemende gemeenten en een grotere betrokkenheid van de gemeenten bij dat samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband, de samenwerkende gemeenten, zijn immers de gemeenten zelf. De gemeenten dienen - als founding members - het beleid en de uitvoering door het samenwerkingsverband op wezenlijke momenten te kunnen beïnvloeden. Dit stelt eisen aan de mate' waarin en de tijdigheid waarmee gemeenten naar hun opvatting en standpunten gevraagd wordt. De werkwijze van de ondersteunende organisatie dient klantgericht, effectief en efficiënt te zijn en voldoende flexibel om ook in te kunnen spelen op specifieke doelstellingen van een of enkele gemeenten. In dat kader is de introductie van het zgn. cafetariamodel bezien. Tussentijdse raadplegingen van gemeenten Over de uitwerking van het Eindrapport Nieuwe Koers naar een nieuwe gemeenschappelijke regeling heeft het Dagelijks Bestuur op hoofdpunten de gemeenten tussentijds geraadpleegd. Eerst over de uitwerkingsnotitie zelf en vervolgens over het Startdocument nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE van maart 2003. Dit Startdocument legt vast waarover overeenstemming bestaat: de resultaten van het traject Nieuwe Koers. Met de conclusies naar aanleiding van de gemeentelijke reacties is de uitwerking Nieuwe Koers afgesloten. Op basis van de besproken hoofdlijnen en uitgangspunten is vervolgens gewerkt aan de tekst van de nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE. 3. Dualisering Dualisme is sinds de invoering van de wet per 7 maart 2002 inmiddels verankerd in de gemeentelijke bestuurspraktijk. Sinds 12 maart 2003 geldt het dualisme ook voor de provinciale bestuurlijke structuur. Voor gemeenschappelijke regelingen geldt dit echter niet. Voor gemeenschappelijke regelingen is de oude Gemeentewet" bevroren" naar de situatie van vóór 7 maart 2002. Duale kenmerken van latere wijzigingen, uitgezonderd de bepalingen over begroting en rekening, zijn dus niet op gemeenschappelijke regelingen van toepassing. Aan de concept-nota "Gevolgen van de dualisering van het gemeentebestuur voor de Wet gemeenschappelijke regelingen" van het ministerie van BZK Uuli 2002) kan de volgende conclusie worden ontleend: De intergemeentelijke samenwerking op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt niet op dualistische leest geschoeid. Wel zullen er wijzigingen worden doorgevoerd in de Wet gemeenschappelijke regelingen die aan de Wet dualisering gemeentebestuur zijn ontleend. Dit standpunt is recent herbevestigd in een gezamenlijke brief van de minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 26 mei 2004 aan de Tweede Kamer. Vanwege de situatie dat voor gemeenschappelijke regelingen de oude Gemeentewet van toepassing is, is die versie van de Gemeentewet als bijlage bij de regeling opgenomen. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BB 04/4 13 aBO SN/LvB 3 4. Opzet nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE Als vertrekpunt voor de nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE is genomen de tekst van de huidige regeling. Daar waar wijzigingen noodzakelijk (wettelijk kader; verplichtende samenwerking) dan wel wenselijk zijn (uitwerking Nieuwe Koers; bijzonder bestuurlijk arrangement), zijn in de bestaande tekst artikelen gewijzigd, vervangen of geschrapt. Er is voor gekozen dat de gemeenschappelijke regeling een zo volledig mogelijk beeld geeft van de structuur, de inhoud en werkwijze van het samenwerkingsverband. Dit houdt in dat in de regeling zelf de taken en bevoegdheden zijn opgenomen (bijv. het vaststellen van een regionaal structuurplan, een regionaal verkeer en vervoersplan) ook al geldt de verplichting hiertoe op basis van kaderwetgeving als de Wet Ra of Planwet Verkeer en Vervoer. In overeenstemming met de aanbevelingen van de themagroep cafetariamodel wordt in de taken een onderscheid gemaakt naar basistaken ( de wettelijke taken en de regionaal afgesproken taken) en taken die worden uitgevoerd op contract-/offertebasis (taken voor een (cluster van) gemeente(n). In de gemeenschappelijke regeling zijn in beginsel alleen de taken en bevoegdheden uit het basispakket opgenomen. De taken die momenteel vervuld worden op basis van het cafetariamodel zijn - met uitzondering van Regionale Programmaraad en Ondersteuning lokale integrale handhaving - niet in de regeling zelf opgenomen, maar als bijlage bij deze toelichting. Dit vanwege het minder structurele en mogelijk zelfs eenmalige karakter van de opgedragen taak. Genoemde uitzonderingen zijn ingegeven door de bijzondere, politiekgevoelige aard van de taak of de daarmee verbonden bestuursconstructie (bestuurscommissie). De bestaande taken zijn op hun cafetariagehalte gescreend. Dit heeft ertoe geleid dat taken als het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer en het beheer van het budget Volwasseneneducatie ten behoeve van de gemeenten in Groot Kempenland nu zijn opgenomen in de "cafetarialijst" en de kosten daarvan niet langer ten laste komen van alle gemeenten, maar slechts van die gemeenten waarvoor concreet die taakbehartiging wordt vervuld. Daar het vervullen van cafetariataken - waar deze niet beperkt hoeven zijn tot instanties binnen de regio - niet ten koste mag gaan van de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten zal periodiek een overzicht hiervan worden verstrekt aan het portefeuillehoudersoverleg bestuurlijke aangelegenheden. De gemeenten kunnen zodoende zicht blijven houden op de taakbehartiging in het kader van het cafetariamodel. 5. Nog lopende wetswijziging Wgr Bij de Tweede Kamer is nog aanhangig het wetsvoorstel tot wijziging van de W gr, kamerstuk 27008 van februari 2000 in verband met de afschaffing van de verplichte bundeling en integratie. Wetsvoorstel gaat nu gelijk oplopen met procedure Wgr-plus. In dat wetsvoorstel wordt ook het goedkeuringsvereiste geschrapt. Derhalve behoeven besluiten van gemeenten tot het aangaan, het wijzigen, het uittreden en tot opheffing van gemeenschappelijke regelingen niet langer de goedkeuring van de provincie. In verband met het financiële toezicht van de provincie blijft, blijkens de tweede nota van wijziging, bestaan de verplichting tot het inzenden van de regeling bij de provincie. De gemeenten moeten een register bijhouden van regelingen waaraan zij zelf deelnemen. Ingevolge de W gr-plus is er een centraal register bij het ministerie van BZK waarin alle W gr- plus- regelingen dienen te worden opgenomen. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 4 ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Artikel 3 Missie De missie van het Samenwerkingsverband is het bevorderen van een evenwichtige en harmonische ontwikkeling van het gebied door onder meer het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten en het geven van uitvoering aan de regionaal opgedragen taken. Centrale opgave in de toekomstige samenwerking is het vinden van een balans in de aandacht voor het stedelijk gebied en die voor het landelijk gebied. Het stedelijk gebied kent in het kader van de postherindelingsproblematiek zijn bijzondere opdracht. Besloten is ook voor het landelijk gebied te komen tot een bijzondere opdrachtformulering. De W gr schrijft voor dat in de regeling de belangen worden genoemd ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Gelet op het integrale karakter van de regeling heeft ook de belangenbeschrijving een algemeen karakter. In de artikelen 4 en 5 wordt nader geconcretiseerd op welke wijze de belangen worden behartigd. Om zeker te stellen dat het samenwerkingsverband zich op verzoek ook mag bezig houden met behingen en taken die afzonderlijke gemeenten regarderen ("cafetariataken"), zijn onder doel en taken daartoe specifieke bepalingen opgenomen. Artikel 4 Bevoegdheden algemeen Het eerste lid van dit artikel omschrijft meer algemeen de instrumenten die het samenwerkingsverband ten dienste staan als bestuurlijk kader van samenwerking, alsmede enkele bestuurlijke taken. Bij het uitvoeren van rijks- en provinciale taken wordt onder meer gedacht aan de uitvoering van de W gr-plustaken en de decentrale uitvoering van provinciale taken. Daarbij geldt als voorwaarde dat - tenzij de Regioraad bij aanvaarding anders beslist - voor de uitvoering van die taken een kostendekkende financiële tegemoetkoming wordt verkregen. In lid 2 wordt het samenwerkingsverband bevoegd verklaard tot het vaststellen van verordeningen, het heffen van rechten en deelname aan gemeenschappelijke regelingen, waaronder begrepen regelingen in het kader van de Benelux-overeenkomst. Artikel 5 Taken en bevoegdheden In dit artikel worden concreet de taken en bevoegdheden genoemd die aan het samenwerkingsverband worden opgedragen. Uitgegaan is van de terminologie uit de ontwerp Wijzigingswet W gr-plus en sectorale wetten. Voorzover er geen sprake is van een wettelijke term wordt aangesloten bij de huidige praktijk. Als overkoepelend begrip voor" regionaal structuurplan / beleidsplan / ontwikkelingsstrategie e.d." wordt in artikel 7 onder kopje "regionale projecten" de term" beleidsdocument" gebruikt. Een aantal ervan vloeit voort uit bijzondere wetgeving als de Wgr-plus. Zoals vermeld onder punt 4 van de Toelichting algemeen zijn in de regeling in beginsel alleen de basistaken genoemd. De cafetariataken van dit moment zijn opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Artikel 5, lid la: ruimtelijke ordening Op basis van de verplichtende taakstelling in de W gr-plus is de taak en bevoegdheid opgenomen tot vaststelling van een regionaal structuurplan. Die bevoegdheid van de plusregio's is terug te vinden in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In voorbereiding is een fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, naar verwachting ingaande per 1 januari 2006. De planfiguren streekplan en regionaal structuurplan komen dan te vervallen. Er zal dan voor de plusregio's sprake zijn van de opstelling van een regionale ruimtelijke visie, die bindend is voor de gemeenten en niet langer Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 5 de goedkeuring behoeft van de provincie. Wel kan de provincie kaders stellen, voorzover dat uit een oogpunt van bovenregionale afstemming nodig is. In afwachting van die nieuwe wetgeving is in de regeling uitgegaan van de huidige bevoegdheidsgrondslag. Artikel 5, lid tb: volkshuisvesting > I / 3 De taken / bevoegdheden zijn in terminologie aangepast. Was in de oude regeling sprake van: "de vaststelling van een regionale volkshuisvestingsstrategie" en "het aanvragen en verdelen van het woningbouwprogramma", nu wordt gesproken van "het vaststellen van een regionale woon visie" en "het vaststellen van de regionale woningbouwprogrammering". > 6 Overeenstemming bestaat in de regio om te komen tot een gebundelde inzet van de Investeringbudgetten Stedelijke Vernieuwing. De centrumsteden (rechtstreekse gemeenten) alsook de provincie (budgethouder voor de overige gemeenten) hebben daartoe hun positieve medewerking uitgesproken. Zie voor verdere uitwerking artikel 10. Artikel 5, lid 1 c: verkeer en vervoer > 1 De taak / bevoegdheid tot vaststelling van een regionaal verkeers- en vervoersplan berust op de Pianwet Verkeer en Vervoer. De plusregio's hebben daarin een positie gekregen in nevenschikking aan de provincie. Dit betekent dat het samenwerkingsverband volledig competent is voor haar grondgebied. De provincie kan kaders stellen, voorzover dat uit een oogpunt van bovenregionale afstemming nodig is. > 3. De taak / bevoegdheid tot het verlenen etc. van concessies voor openbaar vervoer berust op de Wet personenvervoer. Deze concessies worden verleend middels een (openbare) aanbesteding op basis van vooraf in een bestek vastgestelde ijkpunten. > 5 De instelling van een regionaal mobiliteitsfonds is nader uitgewerkt in artikel 9. Het fonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten, die als zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeer- en vervoersplan. Artikel 5, lid 1 d: recreatie, toerisme, natuur en landschap In dit artikel zijn de taken qua formulering aangepast aan de huidige stand van zaken. Daarbij gaat het om het ontwikkelen en uitvoeren van plannen op het terrein van recreatie, toerisme, natuur en landschap (lid 1) en het beheer en/of exploitatie van de bestaande regionale recreatievoorzieningen (lid 2). Het vaststellen van de hoofdlijnen van een regionaal promotie- en acquisitiebeleid gericht op toerisme (lid 3) berust op de wettelijke taakopdracht inzake economische ontwikkeling. Toegevoegd zijn met name de leden 4 en 5, die handelen over het subsidiëren van de regionale VVV, waarbij het besluit van de Regioraad van 17 september 2003 uitgangspunt is, en het ontwikkelen en zonodig beheren van regionale toeristische routes. Artikel 5, lid 1 e: milieu > 1 De milieutaak behoort tot het wettelijk takenpakket, dat ingevolge de W gr-plus gaat gelden voor alle plusregio' s. Het spreekt vanzelf dat de regionale milieubeleidsvisie (of correct vermeld: het milieubeleidsplan ingevolge artikel4.15a Wet Milieubeheer) zich richt op de regionale, grensoverschrijdende milieuproblematiek en rekening houdt met (of nog liever: aansluit op) de gemeentelijke beleidsnota's. Een regionale milieubeleidsvisie (of regionaal milieubeleidsplan) beoogt een kader te scheppen voor het jaarlijkse programma ingevolge artikel 4.15b van de Wet Milieubeheer. Het is niet de bedoeling dat deze visie de regionale gemeenten rechtstreeks bindt of tot verplichtingen aanzet. Met een regionaal milieuwerkprogramma wordt invulling gegeven aan de regionale ambities die per milieuthema geformuleerd zijn in de Regionale Meerjarenvisie Milieu. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BB 04/4 13 aBO SN/LvB 6 Uitgangspunt bij het fonnuleren van het regionale milieuwerkprogramma is dat de milieusamenwerking in de vonn van projecten een meerwaarde moet hebben voor de regio maar ook voor de afzonderlijke gemeenten. De Milieudienst verricht naast die beleidstaak een groot aantal taken, dat op basis van (meerjarige) contracten voor gemeenten wordt verricht. Dit varieert van het opstellen en uitvoeren van het volledige milieuprogramma tot het opstellen van vergunningen en / of het handhaven van de regels, van advisering omtrent de gewenste kwaliteit van de leefomgeving tot het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke milieuzorgsystemen. > 2 De gemeenten in deze regio werken reeds geruime tijd samen op handhavingsgebied, oorspronkelijk in het kader van de Handhavingscoordinatiecentrum, sinds 16 juni 1999 op basis van de bestuursovereenkomst milieuhandhaving Noord Brabant. Deze samenwerking wordt ook gezien als een belangrijk onderdeel van het proces professionalisering van de handhaving en het ligt dan ook in de rede de samenwerking op dit gebied te continueren. Vanwege de bestuurlijk-politieke zwaarte van het onderwerp is daarom expliciet opgenomen: het faciliteren en ondersteunen van gemeenten bij hun acties in het kader van de lokale integrale handhaving en de samenwerking tussen diverse handhavingspartners. > 3 In de regeling van 1993 is vastgelegd, dat een groot aantal milieutaken door de gemeenten verplicht aan de regio worden uitbesteed. Voor de meeste van deze taken is deze verplichte uitbesteding niet meer aan de orde. Alleen voor de zogenaamde categorie-4 bedrijven bestaat er nog een verplichting. Het artikel is er op gericht om dit voort te zetten met als doel de samenwerking op milieugebied toch meer te laten zijn dan alleen dienstverlening. Alleen is het begrip categorie-4 vervangen door "bedrijven met een hoog milieu- en veiligheidsrisico". > 4 Door de verkoop van de NV RAZOB aan Essent BV zijn aanzienlijke sommen geld beschikbaar gekomen, die bestemd zijn voor de eindafwerking van de stortplaats en de inrichting van het eindplan Gulbergen. De Regioraad heeft in diens besluit van 20 juni 2002 hiervoor de kaders en randvoorwaarden aangegeven. Aangezien de eindafwerking en de inrichting van het Landgoed Gulbergen de komende jaren nog actueel zullen zijn is expliciet als taak opgenomen: het beheer van de fondsen en voorzieningen, verkregen uit de verkoop van de NV RAZOB ter dekking van de verplichtingen ten aanzien van de eindafwerking en de nazorg van de stortplaats en de ontwikkeling van het Landgoed Gulbergen. Artikel 5, lid 1 f: plattelandsontwikkeling Met het vaststellen van het "Plan de Campagne" PROGRESS (Plattelands- en Regionale Ontwikkeling door Gezamenlijke aanpak op Ruimtelijk, Economisch en Sociaal Snijvlak) heeft de Regioraad in september 2003 het kader vastgesteld waarbinnen het SRE op korte en middellange tennijn een integrale bijdrage wil leveren aan de ontwikkeling van het landelijk gebied. De reconstructie van het landelijk gebied in Zuidoost-Brabant grijpt niet alleen in op de ruimtelijke structuur, maar ook op de sociaal-economische structuur van het platteland en heeft directe gevolgen voor de leefbaarheid. Inzet is de vernieuwing van het platteland breed en integraal aan te pakken. Het Projectbureau Plattelandsontwikkeling SRE biedt (clusters van) gemeenten daarbij de door hen gewenste ondersteuning. In 2004 is een (project)ontwikkelservice PROGRESS en KOMPAS toegevoegd aan het dienstenpakket van het projectbureau. Het gaat daarbij om het tot wasdom brengen van kansrijke initiatieven, inclusief financial engineering. In 2005 zal het projectbureau na vaststelling van de reconstructieplannen, binnen de hiervoor geschetste kaders een uitvoeringsrol aanbieden ten behoeve van de samenwerkende gemeenten. In overleg en samenspraak met direct betrokkenen bij de uitvoering, zoals o.a. gemeenten en provincie, zal uitwerking en invulling worden gegeven aan die rol. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 7 Artikel 5, lid 1 g: sociaal-economische aangelegenheden en arbeidsvoorziening In dit artikel worden met in achtneming van het bepaalde in de W gr-plus de taken gecontinueerd die het SRE had onder de Kaderwet bestuur in verandering. In het Eindrapport Nieuwe Koers werd het voeren van een samenhangend economisch ontwikkelingsbeleid van groot belang geacht; zo ook een coordinerende en faciliterende rol ten aanzien van de landbouwproblematiek en plattelands ontwikkeling. Met de recente programma's Horizon, Progress en Kompas is een belangrijke impuls gegeven aan de sociaal- economische structuurversterking van de regio. Artikel 5, lid 1 h: gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn De taken in dit artikel zijn aangepast aan de huidige stand van zaken. Inbreng is en wordt verzorgd in diverse provinciale regiovisies zoals de Regiovisie Jeugd, Regiovisie Gehandicaptenzorg, Regiovisie Geestelijke Gezondheidszorg. Recente voorbeelden van ondersteuning van de gemeenten bij het gezamenlijk optrekken op het terrein van zorg en welzijn zijn de opschaling van de Indicatieorganen naar één regionaal Indicatieorgaan voor de hele re~o en de ontwikkeling van lokale loketten. Artikel 5, lid 1 i: cultuur > 1 Het actief participeren in regionale initiatieven op het gebied van cultuurhistorie en erfgoedbeheer, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de (bevordering van) de cultuurhistorische identiteit van de regio, past volledig in de nieuwe opdracht aan archief diensten, zoals verwoord in de rijksvisie "Regionale Historische Centra. Publieksgericht perspectief voor archieven" (feb.2000). Een dergelijke algemene opdracht (basistaak) laat onverlet dat individuele wensen van gemeenten binnen het cafetariamodel tot invulling kunnen komen. > 4 Het adviseren met betrekking tot de inrichting van het beheer van de documentaire informatie geschiedt ingevolge de uitwerking van Archiefwet en Archief- besluit, zoals neergelegd in de ministerie Ie regelgeving aangaande artikelen 11, 12 en 13 Archiefbesluit; behoort derhalve tot de basistaken. > 5 Onderhavige taakbehartiging geldt niet voor alle gemeenten; na recente aansluiting van het Streekarchivariaat Peelland ontbreekt alleen de gemeente Gemert-Bakel. De betreffende Regioraadsleden dienen zich van stemming te onthouden bij besluitvorming dienaangaande. Bij strikte toepassing van de regel dat alleen die taken in de regeling worden opgenomen die door alle deelnemende gemeenten worden "afgenomen" zou de taakomschrijving naar de "cafetarialijst" moeten verhuizen. De taakomschrijving RHCe is evenwel vanuit historisch oogpunt in de gemeenschappelijk regeling gehandhaafd. Artikel 5, lid 1 j: regionaal grondbeleid Het samenwerkingsverband heeft op basis van de W gr-plus de bevoegdheid tot het voeren van regionaal grondbeleid. Regionaal grondbeleid is het geheel van instrumenten die in verband met elkaar of ieder afzonderlijk kunnen worden ingezet om datgene wat in plannen (bijvoorbeeld het regionaal structuurplan) als van regionaal belang wordt aangemerkt, tot uitvoering te brengen. Dit instrumentarium leent zich bij uitstek voor een gedifferentieerde toepassing, toegesneden naar het gebied en afgestemd op de mate waarin regulerend dient te worden opgetreden. De problematiek in het centraal stedelijk gebied, waarvoor in opdracht van de minister van BZK een bijzonder bestuurlijk arrangement wordt uitgewerkt, lijkt daarvoor in aanmerking te komen. Het is aan de Regioraad om met deze bevoegdheid naar bevind van zaken te kunnen handelen. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 8 Artikel 5, lid 1 k: regionaal stimuleringsfonds De instelling van een regionaal stimuleringsfonds wordt nader uitgewerkt in artikel 8. Dit fonds strekt tot aanvullende fmanciering van regionale projecten, met uitzondering van projecten die als zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeer en vervoersplan. Artikel 5, lid 11: convenant stedelijk gebied Eindhoven De stadsregionale gemeenten hebben overeenstemming bereikt en onderling afspraken gemaakt ter oplossing van de zgn. postherindelingsproblematiek. Het gaat daarbij om een oplossing voor de komende 25 jaar op de volgende terreinen: - kwalitatieve en kwantitatieve verdeling van de stadsregionale taakstelling op het gebied van woningbouw; - versterking van de economische structuur door beschikbaarheid van voldoende bedrijfsterreinen en verbetering van de bereikbaarheid; - versterking! behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat met inbegrip van faciliteiten voor cultuur en sport van regionale of nationale betekenis. Deze afspraken zijn neergelegd in een convenant stedelijk gebied Eindhoven. De uitvoering van dit convenant is door de stadsregionale gemeenten opgedragen aan het Samenwerkingsverband. Zie verder bij artikel12. Artikel 6 Beleidskader cafetariamodel De Regioraad stelt een beleidskader cafetariamodel vast op basis waarvan kan worden getoetst of taken voor alle gemeenten dienen te worden verricht dan wel voor een deel van de deelnemende gemeenten en in samenhang daarmee mogelijk voor andere gemeenten en organisaties. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten en risico's van de specifieke belangenbehartiging worden gedragen door de betreffende gemeenten en/of organisaties en dat die specifieke belangenbehartiging niet ten koste mag gaan van de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten. Met het opnemen van deze bepaling in de regeling wordt tegemoetgekomen aan de wens van een groot aantal gemeenten. Artikel 7 Regionale projecten Bij het vaststellen van de regionale plannen als Regionaal structuurplan, Regionaal Verkeer en Vervoersplan e.d. bepaalt de Regioraad welke onderdelen van het uitvoeringsprogramma vanwege hun belang voor de regio worden aangemerkt als regionale projecten. Daarbij wordt tevens aangegeven welke gemeente(n) verantwoordelijk is voor de realisering van het regionale project alsmede in welke mate er sprake is van een bijzondere gebaatheid van gemeenten. Is er zoals bij de sociaal-economische ontwikkelingsstrategie sprake van projectenprogramma's (als bijv. Horizon, Kompas en Progress) waarin nog geen concrete projecten zijn aan te wijzen dan geeft de Regioraad de wijze aan waarop bepaald wordt welke gemeente eventueel projectverantwoordelijke is en of er sprake is van een bijzondere gebaatheid. Mogelijke invulling hiervan kan zijn dat de Regioraad de bevoegdheid dienaangaande delegeert aan het Dagelijks Bestuur, gehoord het portefeuillehoudersoverleg regionale financiering. Voor het realiseren van deze regionale projecten aanvaardt het Samenwerkingsverband een bijzondere verantwoordelijkheid. Daarbij beschikt het over aanvullende instrumenten als regionaal grondbeleid en regionale (co- )financiering. In beginsel zijn het de verantwoordelijke gemeenten die de uitvoering van een project ter hand nemen. Mocht een gemeente het project niet kunnen of willen realiseren dan kan het Samenwerkingsverband daarin voorzien. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 9 Artikel 8 Regionaal stimuleringsfonds In het Eindrapport Nieuwe Koers is, mede op basis van de succesvolle ontwikkelingen van zowel het Financieringsschap in het stedelijk gebied als de Stimulusregeling, opgenomen dat er een regionaal stimuleringsfonds komt. Versterking van de economische positie in ruime zin blijft de centrale gedachte achter dit stimuleringsfonds. In de nadere uitwerking is gekozen voor de volgende uitgangspunten: a) Het moet gaan om regionale financiering van regionale projecten die als zodanig zijn benoemd in door de Regioraad vastgestelde beleidsdocumenten zoals het Regionaal Structuurplan, de Regionale Bedrijventerreinenstructuurvisie en de regionaal- economische ontwikkelingsstrategie. Daarbij kan ook het Provinciaal Reconstructieplan worden genoemd indien de middelen uit het Provinciaal Reconstructiefonds die bedoeld zijn voor projecten in Zuidoost-Brabant worden overgedragen aan de in het SRE samenwerkende gemeenten. Het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan blijft buiten beschouwing omdat ,vanwege de dominantie van investeringen voor verkeersinfrastructuur, niet is gekozen voor integratie van het regionaal mobiliteitsfonds in het regionaal stimuleringsfonds. b) Uitgangspunt is dat het regionaal stimuleringsfonds wordt ingezet in het kader van cofinanciering. c) Wat betreft de voeding van het fonds wordt uitgegaan van enerzijds bijdragen van gemeenten op basis van meerjarige programma's (zie onder a.) bestaande uit een basisbijdrage (bedrag per inwoner) op basis van solidariteit en anderzijds van aanvullende gemeentelijke bijdragen op basis van een nadere verdeelsleutel, gebaseerd op het profijtbeginsel. d) De besluiten van de Regioraad tot vaststelling van de gemeentelijke basisbijdrage zijn gebonden aan het vereiste van drie/vierde meerderheid van het aantal aanwezige leden, met dien verstande dat niet een enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren. e) Bij de voorstellen aan de Regioraad tot vaststelling van de bijdrage en bij bestedingen uit het fonds worden de gemeenten betrokken via een in te stellen portefeuillehoudersoverleg regionale financiering. Lid 3 e.v. Bij de instelling van het regionaal stimuleringsfonds - en vervolgens bij vaststelling van de jaarlijkse begroting - bepaalt de Regioraad wat de basisbijdrage dient zijn. Dat besluit dient te worden genomen met drie/vierde meerderheid van stemmen met dien verstande dat niet een enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het regionale ambitieniveau. Dit ambitieniveau dient te zijn aangegeven in door de Regioraad vastgestelde beleidsdocumenten. De besluitvorming over de bestedingsprogramma's is aan de Regioraad; de besluitvorming over individuele projecten als uitvoeringsbesluiten van deze programma's aan het Dagelijks Bestuur. Met name de bestuurlijke afstemming tussen de verschillende bestedingsprogramma's en de prioritering dient voorafgaand aan de besluitvorming plaats te vinden in genoemd portefeillehoudersoverleg regionale financiering. Lid 7 bepaalt dat wanneer gemeenten baat hebben bij een regionaal project, regionale cofinanciering slechts ter beschikking wordt gesteld, indien de betreffende gemeente eveneens een bijdrage verleent aan het regionale project. De mate van gebaat zijn wordt vastgesteld door de Regioraad bij het bepalen van de projecten met een regionaal karakter. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 10 Artikel 9 Regionaal mobiliteitsfonds In het kader van de Uitwerking Nieuwe Koers werd geconcludeerd dat de vonning van een regionaal mobiliteitsfonds voordelen biedt. Het gaat daarbij om de combinatie van Rijksmiddelen (GDU-middelen) en gemeentelijke middelen die, na een eigen regionale afweging van de mogelijke oplossingen, gezamenlijk kunnen worden ingezet om de bereikbaarheid van de regio te vergroten. Het regionaal mobiliteitsfonds staat los van het regionaal stimuleringsfonds. Evenals het regionaal stimuleringsfonds kent het regionaal mobiliteitsfonds een systeem van solidariteitsbijdrage en profijtbijdrage. De systematiek zal zijn dat na een afweging in het RVVP de regionaal gewenste c.q. noodzakelijke infrastructuur wordt aangegeven en dat in het uitvoeringsprogramma van het RVVP de wijze wordt aangegeven waarop de beschreven infrastructuur wordt gerealiseerd. Uiteraard kan niet alles tegelijk. Prioriteiten zullen tot uitdrukking komen in de fasering. Infrastructurele maatregelen vragen over het algemeen om grote investeringen. Derhalve zal gewerkt gaan worden met een meeIjarenplanning. Daarbij hoort ook dat gemeenten over een langere periode goed zicht hebben op hun bijdragen aan het regionale mobiliteitsfonds. De Regioraad bepaalt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting de hoogte van de gemeentelijke bijdrage. Basis hiervoor is de op het RVVP geënte meerjarenraming. Besluiten van de Regioraad tot vaststelling van de gemeentelijke bijdrage zijn gebonden aan het vereiste van drie/vierde meerderheid van het aantal aanwezige leden met dien verstande dat niet een enkele gemeente de besluitvonning kan blokkeren. Artikel 10 Regionaal ISV-fonds Ingesteld wordt een regionaal ISV-fonds, dat wordt gevoed door bijdragen van de provincie en van de rechtstreekse gemeenten Eindhoven en Helmond en dat strekt tot aanvullende financiering van projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing. De beoogde werkwijze is als volgt. De provincie stelt het ISV-budget voor Zuidoost-Brabant aan het SRE ter beschikking. Hetzelfde geldt voor 5% van de Eindhovense en Helmondse budgetten. Vervolgens kunnen alle gemeenten projecten indienen. Op basis van de ingediende projecten en nog door de Regioraad vast te stellen beleidskader stelt het Dagelijks Bestuur een Regionaal MeeIjaren Ontwikkelingsprogramma vast. Dit programma wordt voorbereid door een ambtelijke werkgroep met Eindhoven, Helmond, Randgemeenten, de Peel en de Kempen. In het beleidskader wordt aandacht besteed aan de beleidsaccenten en de prioritering en wordt verder aangegeven hoe van ingediende projecten gekomen wordt tot een regionaal programma. Dit kader zal recht moeten doen aan de aan de orde zijnde grootstedelijke problematiek. Daarbij wordt budget niet vooraf territoriaal gelabeld. Vanwege de aan de orde zijnde problematiek kan verondersteld worden dat het door Eindhoven en Helmond ingebrachte budget ook in deze steden tot besteding komt. Artikel 12 Convenant stedelijk gebied Eindhoven Voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, die voortvloeien uit het in artikel 5 lid 1 onder 1 genoemde convenant, wordt door de Regioraad ingesteld een bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven. De bevoegdheden van deze bestuurscommissie zijn: a. Het vaststellen, monitoren en periodiek actualiseren van een nader uitvoerings- programma van het door de Regioraad vastgestelde Regionale Structuurplan, de Regionale Woonvisie en de Regionale Bedrijventerreinenvisie voor het stedelijk gebied, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de afspraken van het convenant. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 11 b. Het opstellen van een jaarlijkse kostenraming inc1usiefhet daartoe in ontwerp vaststellen van een bijdrageregeling ter realisering van het uitvoeringsprogramma, welke bijdragen worden gestort in een door de Regioraad in te stellen financieringsfonds. c. Het verstrekken van bijdragen uit het financieringsfonds en het opleggen van sancties, overeenkomstig hetgeen is bepaald in het convenant. Voor de uitoefening van deze bevoegdheden stelt de bestuurscommissie voorschriften op. De financiële baten en lasten, die direct of indirect verband houden met de bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven, komen voor rekening van de convenantgemeenten. De oplossing van de bijzondere problematiek in het stedelijk gebied dient nadrukkelijk in samenhang en binnen het totaal van de regio plaats te vinden. Artikel 14 Samenstelling Regioraad Aan de Regioraad komen alle bevoegdheden toe, voorzover deze niet bij wet of delegatie aan het Dagelijks Bestuur zijn opgedragen. Aan de mogelijkheid tot overdracht van bevoegdheden stelt de wet beperkingen. Zo kunnen de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting, van de rekening, van verordeningen ingevolge de W gr niet worden overgedragen. In de praktijk worden uitvoeringsbevoegdheden door de Regioraad aan het Dagelijks Bestuur gedelegeerd. In lid I is aangegeven, dat de leden van de Regioraad door de raden van de gemeenten kunnen worden aangewezen: uit hun midden, uit burgemeester en wethouders en uit de kandidatenlijst voor de jongste gemeenteraadsverkiezing. Binnen deze formulering kan straks de gekozen burgemeester, die dan niet langer voorzitter is van de raad, als lid worden aangewezen. In lid 2 wordt bepaald hoeveel leden een gemeente mag afvaardigen naar de Regioraad. Dit is afuankelijk van een bepaald inwonertal. Voor het bepalen van dit inwonertal worden conform lid 3 genomen de bevolkingscijfers per I januari van het jaar waarin de jongste verkiezing van de leden van de gemeenteraad plaatsvond. Dit betekent dat tussentijdse overschrijding van in dit kader relevante inwonertallen geen gevolgen heeft voor de samenstelling van de Regioraad. De situatie kan ontstaan dat het lid van de Regioraad afkomstig van een gemeente die slechts één lid naar de Regioraad mag afvaardigen, wordt aangewezen als lid van het Dagelijks Bestuur. In dat geval regelt lid 4 dat die gemeente een tweede lid mag afvaardigen. De betreffende gemeente heeft de vrijheid te bepalen of het plaatsvervangend lid dan wel een nieuw lid wordt aangewezen. Eindigt tussentijds bedoeld DB-lidmaatschap dan is de gemeente ook vrij te bepalen wie bij terugval van twee leden naar een lid terugtreedt. De aanwijzing van dit extra Regioraadslid heeft geen gevolgen voor de stemverhoudingen, die immers worden bepaald door het inwonertal. Voor wat betreft het uit te oefenen stemrecht is gekozen voor een praktische regeling in die zin dat bij stemming in de Regioraad het raadslid stemrecht heeft in plaats van het betreffende DB-lid. Daarmee wordt het primaat bij de Regioraad gelegd. Het bedoelde DB-lid heeft als lid van het AB weliswaar formeel stemrecht, maar zal zich (zelfbinding) bij stemmingen in de Regioraad onthouden van uitoefening van dat stemrecht. Het DB-lid kan wel deelnemen aan de beraadslagingen vanuit zijn functie als DB-lid. De achterliggende gedachte van het extra toegevoegde Regioraadslid is om er voor te zorgen dat de gemeente die het aangaat in de Regioraad, buiten de leden van het Dagelijks Bestuur om, een vertegenwoordiger heeft die aan de beraadslagingen en besluitvorming kan meedoen, zonder de verantwoordelijkheid te dragen als lid van het Dagelijks Bestuur, en daarover informatie kan geven aan de gemeenteraad die hem of haar ook ter verantwoording kan roepen. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 12 Artikel 16 Werkwijze Regioraad Op basis van artikel 22 Wgr juncto artikel 19, lid 2 Gemeentewet dienen de vergaderingen van de Regioraad ter openbare kennis te worden gebracht alsmede de agendastukken ter inzage gelegd. Lid 3 regelt dat de vergaderingen en de agenda's openbaar bekend worden gemaakt. Om van regionale spreiding verzekerd te zijn kan gedacht worden aan mededeling in het Eindhovens Dagblad en plaatsing op de Kabelkrant van Omroep Brabant. Voor het bijwonen van de vergaderingen kan overeenkomstig artikel 39 aan de leden een vergoeding worden toegekend. Artikel 18 Samenstelling Dagelijks Bestuur Naast de voorzitter bestaat het Dagelijks Bestuur uit vijfleden door de Regioraad uit zijn midden aan te wijzen. Overeenstemming in de regio bestaat over de volgende verdeling. De gemeenten Eindhoven en Helmond dragen elk een lid voor; dit geldt tevens voor de subregio's de Kempen, de Peel en de Randgemeenten. Artikel'22 Aanwijzing voorzitter De voorzitter wordt door de Regioraad aangewezen. De voorzitter kan afkomstig zijn van buiten de kring van de Regioraad. Bestuurlijke consensus bestaat in de regio dat de functie van voorzitter toekomt aan de burgemeester van Eindhoven. Het vice-voorzitterschap wordt toegedacht aan de burgemeester van Helmond, ervan uitgaande dat deze tot lid van de Regioraad wordt aangewezen door de gemeenteraad van Helmond en vervolgens door de Regioraad tot lid van het Dagelijks Bestuur. Artikel 25 Adviescommissies Artikel 22 regelt de bevoegdheid tot instelling van commissies van advies. Vaste commissies van advies aan het Dagelijks bestuur worden door de Regioraad, op voorstel van het Dagelijks Bestuur, ingesteld. De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Het voorzitterschap van de commissies van advies berust bij leden van het Dagelijks Bestuur. Artikel 26 Bestuurscommissies In de W gr-plus wordt het expliciet mogelijk gemaakt dat de Regioraad commissies kan instellen ter behartiging van de belangen van een deel van de gemeenten in die plusregio. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 112 van de Wgr is het niet vereist dat voor een besluit van de Regioraad tot het instellen van een dergelijke territoriale bestuurscommissie de verklaring van geen bezwaar van de raden van de deelnemende gemeenten wordt verkregen. Instemming van de direct betrokken gemeenten is voldoende. De overige gemeenten kunnen van hun zienswijze blijk geven. De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Bij de regeling van de werkwijze dient ook de openbaarheid geregeld te worden. Lid 2. Het voorzitterschap van de bestuurscommissies berust bij leden van het Dagelijks Bestuur. Dit om zoveel mogelijk de integraliteit van het bestuur te waarborgen. Gelijke bepaling geldt niet voor de bestuurscommissie regionale programmaraad vanwege de onafhankelijke rol en positie, die de programmaraad moet kunnen innemen en voor de bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven vanwege de bijzondere stedelijke problematiek. Artikel 27 Overleg portefeuillehouders Ter vergroting van de gemeentelijke betrokkenheid bij het SRE is in het Nieuwe Koerstraject met name gekeken naar de rol en invloed van de portefeuillehoudersoverleggen in het Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 13 besluitvormingsproces van het SRE. "Door deze portefeuillehoudersoverleggen in een eerder stadium van beleidsvorming te betrekken op een moment dat nog sprake kan zijn van wezenlijke beïnvloeding van het voorgenomen beleid (interactieve beleidsvorming), kan de betrokkenheid en invloed van de gemeenten toenemen." aldus de Uitwerkingsnotitie. Daarom zijn portefeuillehouders-overleggen als verplicht in de regeling opgenomen. Zij bespreken in een zo vroeg mogelijk stadium van beleidsontwikkeling de ontwikkelingen op hun werkterrein en brengen gevraagd en ongevraagd advies uit aan het Dagelijks Bestuur. Leden van het portefeuillehoudersoverleg zijn de leden van de colleges van burgemeester en wethouders, tot wiens portefeuille de belangen behoren, waartoe het overleg is ingesteld. Gelet op de portefeuilleverdeling kan sprake zijn van meerdere portefeuillehouders per gemeente. Praktijk is dat in het college wordt afgestemd wie het portefeuillehoudersoverleg bijwoont! bijwonen. Ter voorbereiding van de meningsvorming in de colleges moeten de stukken voor het overleg van portefeuillehouders tijdig aan de gemeenten worden toegezonden. Daarbij wordt gedacht aan tenminste twee volle weken voorafgaand aan de vergadering. Wordt afgeweken van die termijn 'dan vraagt dit om een nadere motivering. Artikel 28 Betrokkenheid gemeenten bij planopstelling Betrokkenheid van gemeenten staat of valt met de mogelijkheid om tijdig hun zienswijze te kunnen geven over ontwerp- plannen en visies. In dit artikel zijn procedurevoorschriften opgenomen ten aanzien van de planopstelling, voor zover geen anders luidende wettelijke bepalingen van kracht zijn. De consultatie van de gemeenten over de strategische plannen vindt plaats onverminderd de wettelijke inspraakprocedure. Dit gaat in het bijzonder op voor het Regionaal structuurplan en het Regionaal Verkeer- en Vervoersplan. Om de gemeenten voldoende tijd te geven om een gemeentelijk standpunt te bepalen is in lid 2 een termijn opgenomen van drie maanden. In artikel 29 wordt geregeld dat de gemeentebesturen ook overigens binnen redelijke termijnen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt te bepalen alvorens zaken ter besluitvorming aan de regioraad worden voorgelegd. Bij de hier bedoelde consultatie van de gemeenten over andere belangrijke aangelegenheden moet gedacht worden aan zaken als: beleidskader cafetariamodel, beleidskader ISV, overdracht van rijks- en provinciale taken, beleidskader regionaal grondbeleid. Artikel 37 Rechtspositie Het Dagelijks Bestuur besluit, behoudens ten aanzien van de secretaris, over de benoeming, de schorsing en het ontslag van het personeel. Het Dagelijks Bestuur kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 168, lid 1 van de Gemeentewet resp. hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht, de uitoefening van zijn bevoegdheid, zowel geheel als gedeeltelijk, mandateren aan een of meer van zijn leden c.q. mandaat verstrekken aan de directeuren van de diensten. Artikel 39 Vergoedingen De leden van de Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de commissies kunnen op basis van het bepaalde in de Wgr- binnen de grenzen van artikel 21, leden 1 en 2 - een door de Regioraad vast te stellen tegemoetkoming in de kosten en, voorzover zij niet de functie van wethouder, burgemeester vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Ten aanzien van de vervulling van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur kan de Regioraad een tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/L vB 14 voorzieningen vaststellen (lid 2). Basis hiervoor is artikel 21, lid 3 Wgr. Artikel 40 Begroting De begrotingsprocedure is, met inachtneming van artikel 34 W gr, als volgt: Het Dagelijks Bestuur maakt jaarlijks voor 1 april de ontwerpbegroting op (lid 1). Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting twee maanden voordat zij aan de Regioraad wordt aangeboden toe aan de gemeenteraden (lid 1) De raden kunnen omtrent de ontwerpbegroting het Dagelijks Bestuur hun zienswijze doen toekomen (lid 4) De Regioraad stelt de begroting vast uiterlijk 1 juli (lid 5) Indien daartoe aanleiding bestaat worden afschriften daarvan gezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten (lid 6) Het derde lid biedt de mogelijkheid niet het inwonertal, maar een andere norm te nemen voor de gemeentelijke bijdrage. Per taak kan worden bezien welke norm gehanteerd wordt. De gemeenten kunnen op grond van artikel 35, lid 4 Wgr, nadat zij de vastgestelde begroting hebben ,ontvangen, Gedeputeerde Staten zo nodig hun zienswijze naar voren brengen. Artikel 41 Begrotingswijziging Begrotingswijzigingen volgen in beginsel de procedure als voorgeschreven voor de begroting. Dit artikel zondert in lid 2 daarvan uit die begrotingswijzigingen, die geen invloed hebben op de hoogte van de gemeentelijke bijdragen alsmede blijven binnen het door de Regioraad vastgestelde financiële beleid. De procedure daarvoor is: Dagelijks Bestuur - portefeuillehoudersoverleg - adviescommissie - Regioraad. Artikel 43 Rekening Artikel 34 van de W gr bepaalt dat de rekening uiterlijk 1 juli van het jaar, volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft, voorlopig wordt vastgesteld. Het is goed gebruik dat de voorlopige cijfers van het voorgaande jaar opgenomen worden als vergelijkingsmateriaal in de begroting van het komend jaar. Tegen die achtergrond is volstaan met een eenvoudiger procedure in vergelijking tot die van de begroting. Artikel 47 tiro 50 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing De wijzigingswet Wgr-plus stelt, gezien het bijzondere karakter van de plusregio's, bijzondere eisen aan de besluiten van gemeenten ten aanzien van toetreding, uittreding, wijziging en opheffing. Artikel 110 W gr bepaalt dat toetreding tot, uittreding uit of opheffing van een plusregio niet wordt besloten dan in overeenstemming met gedeputeerde staten. Dit geldt ook voor de plusregio's, voorheen Kaderwetgebieden. Lid 3 bepaalt dat, als in een bijzondere wet bevoegdheden of taken aan een plusregio zijn opgedragen, een besluit als boven bedoeld niet in werking kan treden zonder verklaring van geen bezwaar van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van de minister wie het mede aangaat. Artikel 51 Geschillenbeslechting Afgezien is van de mogelijkheid (artikel 132 Wgr) om zelf in een geschillenregeling te voorzien. Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van een regeling tussen besturen van deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam worden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 W gr, door gedeputeerde staten beslist. Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 15 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 52 Inwerkingtreding Artikel 52 bepaalt dat de gemeenschappelijke regeling in werking treedt op 1 januari 2005. 1 Januari 2005 is ook de beoogde datum dat de W gr-plus in werking treedt. Algemeen geldt (artikel 109, lid 4 Wgr) dat opneming van de regeling in een centraal BZK- register een constitutief element vormt voor de totstandkoming van een plusregio: zonder opneming in dat register kan de regeling niet in werking treden. Er vindt geen toetsing of goedkeuring plaats, noch door gedeputeerde staten noch door de minister van BZK. De minister maakt opneming in het register bekend door plaatsing van een mededeling in de Staatscourant. In de W gr-overgangsbepalingen worden echter maatregelen getroffen voor een ongestoorde continuïteit van de huidige Kaderwetregelingen. Om ieder misverstand over inwerkingtreding (de "doorstart") van deze plusregio's uit te sluiten is opgenomen dat de voorwaarde van opneming in een register (artikel 109, vierde lid Wgr) niet geldt voor deze regelingen. "Y"Y"Y"Y"YT Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 16 Overzicht huidige producten dienstverlening op basis van cafetariamodel. 1. Ondersteuning / advisering van gemeenten op milieugebied op basis van (meer)jaarlijkse dienstverleningscontracten variërend van het op stellen en uitvoeren van het volledige milieuprogramma tot het uitvoeren van het opstellen van vergunningen en / of het handhaven van de regels. 2. Ondersteuning / advisering van gemeenten over de toepassing van de integratie van de diverse kleuren van de milieuaspecten, die van belang zijn bij het realiseren van de gewenste kwaliteit van de leefomgeving. 3. Ondersteuning / advisering van gemeenten bij het opstellen en uitvoeren van de gemeentelijke milieuzorgsystemen. 4. Incidentele Ondersteuning / advisering gemeenten! derden op RO-gebied op basis van offerte/ dienstverleningscontract, in producten variërend van een lokale woonvisie tot nadere inventarisatie ruimtelijk ontwikkelingsplannen in het kader van de reconstructie. 5. CollectiefVraagafhankelijk Vervoer 6. Incidentele Bijzondere dienstverlening aan gemeenten / derden op basis van regionaal instrument Volkshuisvestingsinformatiesysteem 7. Incidentele Bijzondere dienstverlening aan gemeenten / derden op basis van regionaal instrument SRE- Verkeersmodel. 8. Regionale toetsingscommissie uitgeprocedeerde asielzoekers 9. Project tijdelijk in regio verblijvende buitenlandse werknemers 10. Incidentele Bijzondere dienstverlening aanvullend op regionale coordinatie (Politie) keurmerk veilig wonen. 11. Beheer budget Volwasseneneducatie ten behoeve van gemeenten Groot Kempenland 12. Ondersteuning Overlegorgaan Schoolbegeleiding de Kempen 13. Advies inrichting archiefbeheer (bovenwettelijk) 14. Projecten op het gebied van cultuurhistorie (educatie, onderzoek, productontwikkeling) op contract 15. Beschrijven en ontsluiten van archivistische en!of cultuurhistorisch collecties op contract 16. Tijdelijke verhuur van depotruimte buiten wettelijke overdracht 17. Regionale ombudscommissie 18. Regionale klachtencommissie ongewenst gedrag 19. Regionale Programmaraad (* vanwege be stuurs commissie-vorm als taak opgenomen in voorontwerp gemeenschappelijke regeling) Het SRE beschikt op de diverse beleidsvelden over specifieke deskundigheid / knowhow en ondersteunend instrumentarium zoals verkeersmodel, volkshuisvestingsinformatiesysteem e.d. . Door individuele dan wel clusters van gemeenten en derden wordt meermaals een beroep gedaan op het SRE om die specifieke deskundigheid / knowhow ten behoeve van een bepaald project ter beschikking te stellen. Leidt dit (via offerte) tot een opdracht dan is sprake van een product dienstverlening op basis van het cafetariamodel. Zo zijn er in het verleden woonvisies opgesteld voor gemeenten, verkeerskundige voorzieningen op zijn effecten doorgerekend, etc. Dit zijn steeds betaalde opdrachten, die ten goede komen aan de resultaten van het samenwerkingsverband. Eindhoven, 4 oktober 2004 Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE BBO4/413aBOSN/LvB 17 OVERZICHT AARD / DOELSTELLING REGIONALE FONDSEN Regionaal Regionaal Financieringsfonds RegionaallSV-fonds Stimuleringsfonds Mobiliteitsfonds Strateg. Projecten Deelnemers 21 21 8 (stedelijk gebied) Steden / provincie Aard Cofinanciering Cofinanciering Cofmanciering Cofinanciering Doelstelling Economische struc- Bereikbaarheid / Hoogwaardig Stedelijke tuurversterking. kwaliteit vestigingsklimaat; vernieuwing: * in cl. ruimtelijk- leefomgeving/ versterking (inter)- Verbeteren van econ. projecten Verkeersveiligheid; nationale positie veiligheid, van * excl. infrastructuur Primaire inzet op * excl. infrastructuur, kwaliteit leefomge- infrastructuur woningbouw ving, van sociale * incl. stads- kwaliteit van de regionale ontsluiting samenleving; ver- convenantlocaties groten economische kracht van de stad. Kader Door Regioraad Door Regioraad Verstedelijkings- Grotestedenbeleid vastgestelde vastgestelde afspraken tot 2010; 2005-2009 (GSB 111) plannen, in casu plannen Grotestedenbeleid; RSP, Soc-econ in cas u RVVP, Convenant tot 2030. beleidsplan met ORlON uitvoeringsplannen Horizon, (kenniseconomie) Kompas (toer.lrecr) Progress (plattelandsontw.) Criteria Toetsingskader / Toetsingskader / Toetsingskader / Criteria in op te leidraad SRE EU- leidraad RVVP; leidraad afgeleid stellen regionaal programma; Verordening / van kader SRE EU- beleidskader / omgezet in beleidsregel GDU programma; vast- verordening verordening Regioraad 240202 gesteld door AB Regioraad d.d. 22 (te herzien n.a.v. Fin.schap, opnieuw april 2004 (SRE- nieuw RWP) vast te stellen door Regiofonds) Bestuurscommissie. Bijdrage * Basisbijdrage * Basisbijdrage * Basisbijdrage Bijdragen van Vaststelling bij Vaststelling bij Vaststelling bij Eindhoven en besluit Regioraad besluit Regioraad besluit Regioraad Helmond tot max. 3/4 3/4 op voorstel van van 5% van het meerderheid meerderheid Bestuurscommissie stedelijke ISV- budget. * Profijtbijdrage * Profijtbijdrage Provinciale Vaststelling profijt bij Vaststelling profijt bij middelen. besluit Regioraad besluit Regioraad BB04/1169BOSN/LvB Convenant regionale samenwerking stedelijk gebied Eindhoven - finale concept vastgesteld door de regiegroep op 2 juli 2004 De besturen van de gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven en Waal re komen het volgende overeen: Inleiding 1. Bestuurlijke samenwerking stedelijk gebied Eindhoven 1.1 De gemeenten in het stedelijk gebied Eindhoven werken samen ten einde een oplossing te bieden voor de ruimtelijke problematiek van Eindhoven en aan de oostzijde van het stedelijk gebied en om via strategische investeringen te bevorderen dat het stedelijk gebied een hoogwaardig vestigingsklimaat biedt 1.2 Met het oog hierop beschouwen de gemeenten in het stedelijk gebied als de gezamenlijke opgave: . de realisatie van 10.000 woningen buiten de gemeentegrenzen van Eindhoven om tegemoet te komen aan de woningvraag vanuit Eindhoven (Eindhovense overloop) . het terugdringen van de scheefheid goedkope woningen/dure woningen tussen Eindhoven enerzijds en de randgemeenten anderzijds . de realisatie van 250 hectare bedrijventerreinen (netto) buiten de gemeentegrenzen van Eindhoven om tegemoet te komen aan vraag vanuit Eindhoven en nieuwe vestigers in de regio Eindhoven (Eindhovense overloop) . het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio . het creeren van hoogwaardige voorzieningen 1.3 De gemeenten in het stedelijk gebied beschouw6n de realisatie van deze opgave als een gezamenlijke verantwoordelijkheij, die niet vrijblijvend is 1.4 Ten einde de scheefheid terug te dringen spreken de gemeenten af . dat zij de behoefte aan sociale woningbouw vanuit hun eigen gemeenten opvangen binnen hun eigen woningbouwprogramma . dat zij de Eindhovense behoefte aan sociale woningbouw in gelijke mate opvangen binnen de opgave in Eindhoven zelf en de overloop-opgave in de randgemeenten 1.5 Ten einde deze opgave te realiseren formuleren de convenantsgemeenten gezamenlijk een programma voor woningbouw en bedrijventerreinen en zetten zij het Financieringschap strategische projecten voort in het Financieringsfonds strategische projecten 1 .6 Bij de samenwerking zijn de gemeenten Eindhoven en Helmond als centrumgemeenten en de gemeenten Best, Geldrop-Mierlo, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre als randgemeenten betrokken 1.7 De gemeenten Eersel en Oirschot zullen zich inspannen om het onderdeel bedrijventerreinen van ruimtelijk programma uit te werken, zoals bedoeld in artikel 8 en voor zover dat betrekking heeft op hun grondgebied. Zij zijn betrokken bij de voorbereiding van dit convenant, maar zijn geen convenantspartijen. De Bestuurscommissie zal daartoe bindende afspraken maken met beide gemeenten. p1 Fout! Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc Bestuurscommissie 2. Inkadering samenwerking in SRE 2.1 De samenwerking van de convenantsgemeenten wordt ingekaderd in de samenwerking van 21 gemeenten in het SRE 2.2 Ten einde deze samenwerking bestuurlijk sturing te geven zal het SRE worden voorgesteld dat zij een Bestuurscommissie instelt, waarin de convenantsgemeenten zijn vertegenwoordigd, volgens de afspraken die daarover in dit convenant zijn gemaakt 2.3 De Bestuurscommissie voor het stedelijk gebied zal worden ingesteld bij de herziening van de gemeenschappelijke regeling SRE, die van kracht wordt op 1 januari 2005 2.4 De bevoegdheden van de Bestuurscommissie worden vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling SRE . 3. Verordening op de Bestuurscommissie stedelijk gebied 3.1 De samenstelling, werkwijze en financiering van de Bestuurscommissie worden vastgelegd in een verordening 3.2 Bij instelling van de Bestuurscommissie wordt deze verordening vastgesteld door de Regioraad van het SRE 3.3 In de regeling zal worden vastgelegd dat de verordening niet wordt gewijzigd of ingetrokken dan met instemming van de Bestuurscommissie 4. Bevoegdheden Bestuurscommissie 4.1 De Bestuurscommissie zal de volgende bevoegdheden worden verstrekt: . het vaststellen van een uitvoeringsprogramma van het door het SRE vastgestelde Regionale Structuurplan, de Regionale Woonvisie en de Regionale Bedrijventerreinenvisie voor het stedelijk gebied, zoals omschreven in het Regionale Structuurplan . het opstellen van een programmabegroting om de uitvoering van dit uitvoerings- programma te bevorderen door het verstrekken van bijdragen en het opleggen van sancties . het vaststellen van een bijdrageregeling voor het programma op basis van: a. bijdragen volgens een algemene sleutel b. bijdragen bedoeld als sancties ter bevordering van de uitvoering van het programma 4.2 Voor de uitoefening van de bevoegdheden, zoals bedoeld in lid 4.1, stelt de Bestuurscommissie voorschriften op 5. Samenstelling en besluitvorming Bestuurscommissie 5.1 De Bestuurscommissie bestaat uit 8 door de Regioraad te benoemen leden en 8 plaatsvervangend leden, alsmede een voorzitter en een adviserend lid 5.2 De benoeming van leden en plaatsvervangend leden door de Regioraad vindt plaats op voordracht van de raden van de gemeenten in het stedelijk gebied, met uitzondering van de voorzitter en het adviserend lid. Het adviserend lid wordt benoemd op voordracht van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant 5.3 De Bestuurscommissie wijst uit haar leden afkomstig uit de randgemeenten een voorzitter aan. De voorzitter van de Bestuurscommissie heeft geen stemrecht. De gemeente waar de voorzitter uit afkomstig is, draagt een nieuw (plaatsvervangend) lid voor de Bestuurscommissie voor 5.4 Het lid van de Bestuurscommissie dat is voorgedragen door de raad van Eindhoven heeft vier stemmen, het lid voorgedragen door de raad van Helmond twee stemmen en de overige leden - met uitzondering van de voorzitter - ieder één stem 5.5 De Bestuurscommissie neemt besluiten bij een volstrekte meerderheid van stemmen 5.6 De Bestuurscommissie neemt besluiten bedoeld als in artikel 3, lid 3 of artikel 4 lid 2 met een meerderheid van tenminste tweederde van stemmen p2 Fout! VerwUzlngsbron niet gevondenJconvenant.doc 6. Begroting Bestuurscommissie 6.1 De Bestuurscommissie stelt voor haar programma een begroting op. De programmabegroting van de Bestuurscommissie maakt onderdeel uit van de begroting van het SRE. Op de begroting en jaarrekening zijn de regeling voor begroting en jaarrekening van de SRE van toepassing 6.2 Op de begroting van het SRE wordt de programmabegroting van de Bestuurscommissie gesaldeerd opgenomen 6.3 De Bestuurscommissie draagt zorg voor een sluitende begroting. Eventuele tekorten op de jaarrekening van de Bestuurscommissie worden opgevangen op de begroting van de Bestuurscommissie in het volgende jaar 6.4 Alle baten en lasten van het SRE in het lopende of een toekomstig begrotingsjaar als gevolg van de besluiten van de Bestuurscommissie worden opgevangen binnen de programmabegroting van de Bestuurscommissie. 6.5 Onder deze lasten worden ook verstaan de kosten die het SRE maakt voor de ondersteuning van de Bestuurscommissie 7. 7.1 Ondersteuning Bestuurscommissie Als secretaris van de Bestuurscommissie zal de secretaris van het SRE optreden, of een door hem aan te wijzen functionaris De secretaris van de Bestuurscommissie zal worden ondersteund door het bureau van het SRE 7.2 Programma 8. Programma 8.1 De convenantsgemeenten hebben een programma vastgesteld voor woningen en bedrijfsterreinen voor de periode 2005-2030. Dit is als bijlage 1 bij dit convenant opgenomen en maakt integraal onderdeel uit van dit convenant 8.2 In dit programma wordt onderscheid gemaakt in: . de woningbouwopgave voor de woningvraag vanuit Eindhoven . de woningbouwopgave die voortvloeit uit de behoefte van ieder gemeente zlJ!f . de bedrijventerreinopgave die voortvloeit uit de Eindhovense ruimtenood , de bedrijventerreinenopgave die voortvloeit uit de overige vraag in het stedelijk gebied 8.3 Voor de woningbouw wordt onderscheid gemaakt tussen goedkope woningbouw en dure woningbouw, waarbij op het prijsniveau 2001 wordt uitgegaan van de grens van e 175.000,- koopprijs voor koopwoningen en e 458,- maandhuur voor huurwoningen. Deze bedragen worden geïndexeerd 8.4 Voor de bedrijven terreinen wordt onderscheid gemaakt in de segmenten grootschalig, hoogwaardig gelabeld, gemengd, kleinschalig lokaal 8.5 Het programma zal worden verfijnd naar huurklassen, doelgroepen en woonmilieus. Voor deze verfijning vormt de invulling van de plannen door de gemeenten zelf de grondslag 8.6 Het programma is verfijnd in jaarschijven van vijf jaar 8.7 De jaarschijven 2005-2015 worden verankerd in het RSP. Voor de jaarschijven 2015-2030 wordt een ruimtelijke reservering gemaakt 9. Actualisatie programma 9.1 Uiterlijk twee jaar voor het aflopen van een vijfjaarschijf wordt het programma voor de komende vijfjaarschijf geactualiseerd 9.2 Voor de actualisatie zijn de uitgangspunten in artikel 1 van dit convenant, alsmede de actuele inzichten in de omvang, de aard en de fasering van regionale vraag en aanbod leidend. Voor de actualisatie geldt het opvangen van de restvraag naar goedkope woningbouw binnen de eigen gemeente als uitgangspunt voor het programma van de randgemeenten. 9.3 Voor actualisatie van het programma geldt de procedure voor aanpassing van het convenant, zoals bedoeld in artikel 19.2. p3 Fout! VerwijzIngsbron niet gevondenJconvenanl.doc 10. Realisatie programma 10.1 Binnen de kaders van het programma is de realisatie van het programma de verantwoordelijkheid van iedere gemeente afzonderlijk 10.2 Iedere gemeente voor zich is verantwoordelijk voor bestemmingsplannen, planvoorbereiding en realisatie van de plannen. De gemeente bepaalt daarbij zelf de geêigende wijze van uitvoering en de inbreng van private partijen daarbij. De gemeente draagt zelf ook de financiële verantwoordelijkheid voor de realisatie . 10.3 Iedere gemeente kan een samenwerkingsverband aangaan met andere gemeenten om de risico's van realisatie te delen, danwel schaalvoordelen te boeken bij de realisatie van hun opgave 10.4 De convenantsgemeenten onderzoeken gezamenlijk de wenselijkheid van samenwerkingsverband om bedrijventerreinen te realiseren . Sanctiesystematiek 11. Monitoring 11.1 De voorbereiding en realisatie van het programma wordt gemonitord door de Bestuurscommissie. 11.2 Voor deze monitoring wordt aangesloten bij de algemene monitoring door het SRE van het Regionale woningbouwprogramma en de Regionale bedrijventerrein structuurvisie 11.3 De monitoring biedt afzonderlijk inzicht in de vier onderdelen van het in artikel 8 genoemde programma. De Bestuurscommissie besluit welke aspecten in de monitoring worden inbegrepen. Dit betreft tenminste de elementen van het programma, zoals onderscheiden in artikel 8 en de voortgang van de realisatie, zoals vastgelegd in artikel 12. 12. Voorlgangsbewakmg 12.1 De Bestuurscommissie stelt jaarlijks op grond van de monitoring voor de lopende en komende vijfjaarschijf de (voorbereiding van) de realisatie van het programma vast. Daarbij wordt vastgesteld of het aannemelijk is dat het programma gerealiseerd wordt 12.2 Bij de bewaking van de voortgang hanteert de Bestuurscommissie de volgende ijkpunten voor woningbouw: . voorbereiding in bestemmingsplan uiterlijk twee jaar voor vijfjaarschijf . afronding realisatie uiterlijk einde vijfjaarschijf. 12.3 Bij de bewaking van de voortgang hanteert de Bestuurscommissie de volgende ijkpunten voor bedrijventerreinen: . vaststelling van een bestemmingsplan uiterlijk twee jaar voor vijfjaarschijf . bedrijventerrein direct uitgeefbaar uiterlijk aan het eind van jaar drie van de vijfjaarschijf . bedrijventerrein uitgegeven uiterlijk einde vijfjaarschijf. 12.4 Indien bij de jaarlijkse monitoring aannemelijk is dat de ijkpunten voor de realisatie van het programma niet worden gehaald, onderzoekt de Bestuurscommissie of dit het gevolg is van verwijtbare nalatigheid 12.5 Indien sprake is van omstandigheden bedoeld in lid 12.4 stelt de Bestuurscommissie vast, of en zo ja, welke consequenties dit heeft voor het programma. 12.6 Indien geen sprake is van omstandigheden bedoeld in lid 12.5, geeft de Bestuurscommissie de betreffende gemeente een waarschuwing 12.7 De waarschuwing bedoeld in artikel 12.6 wordt openbaar gemaakt 13. Sanctiesystematiek 13.1 De Bestuurscommissie stelt sanctiebedragen vast per categorie van de opgave 13.2 Bij het vaststellen van de sanctiebedragen wordt uitgegaan van de volgende sleutels: . sociale woningbouw: 20% van de grens tussen goedkope en dure woningbouw, zoals aangegeven in artikel 8, lid 3 . woningbouw in vrije sector: 5% gemiddelde koopprijs van een nieuwbouwwoning in p4 Fout! Verwljz:lngsbron niet gevondenJconvenant.doc het stedelijk gebied, gemeten over de jaren van de vijfjaarschijf, waar de sanctie betrekking op heeft . hectare bedrijventerrein: 20% gemiddelde uitgifteprijs van een hectare bedrijventerrein in het stedelijk gebied. gemeten over de jaren van de vijfjaarschijf, waar de sanctie betrekking op heeft 13.2 Indien de Bestuurscommissie een gemeente een waarschuwing bedoeld in lid 12.6 heeft gegeven en de gemeente er na een jaar niet in slaagt de gronden voor deze waarschuwing weg te nemen, wordt de sanctiesystematiek actief voor de betreffende. gemeente. Dit houdt in dat ieder jaar dat de omstandigheden bedoeld in artikel 12.4 voortduren een sanctie van 10% van de sanctiebedragen, bedoeld in lid 2 wordt opgelegd 13.3 Indien aan het einde van de vijfjaarschijf, waar de afspraken betrekking op hebben de situatie bedoeld in artikel 12.4 nog voortduurt, bedraagt de cumulatieve sanctie 100% van de sanctiebedragen, bedoel in lid 2 13.4 Activering van het sanctiesysteem kan betrekking hebben op het hele programma of een segment daarvan. Activering van het sanctiesysteem betekent dat de gemeente bij wijze van sanctie een bijdrage voor het programma of een segment daarvan stort in het Financieringsfonds strategische projecten 13.5 Indien de betreffende gemeente binnen twee jaar na oplegging van de sanctie alsnog (een deel van) het programma realiseert, krijgt zij hiervoor (voor het deel dat is gerealiseerd) een stimuleringsbijdrage uitgekeerd tot een maximum van 75% van de opgelegde sanctie Financieringsfonds strategische projecten 14 Overgang Financieringsschap strategische projecten 14.1 De Bestuurscommissie stelt een Financieringsfonds strategische projecten in 14.2 De huidige gemeenschappelijke regeling Financieringsschap strategische projecten Stadsregio Eindhoven e.o. expireert per 31 december 2004. Het zal per 1 januari 2005 voortgezet worden in het Financieringsfonds, bedoeld in lid 1 14.3 Alle financiële baten en lasten die voortvloeien uit het Financieringsfonds, bedoeld in lid 14.2, komen ten laste van de begroting van de Bestuurscommissie 14.4 Het SRE zal optreden als juridisch en financieel opvolger van de gemeenschappelijke regeling Financieringschap. Het SRE zal alle samenhangende verantwoordelijkheden neerleggen bij de Bestuurscommissie. Alle financiële en juridische baten en lasten die hier uit voortvloeien worden gedragen binnen de programmabegroting van de Bestuurscommissie 15 Doelstellingen Financieringsfonds 15.1 Het Financieringsfonds. bedoeld in artikel 14, heeft tot doel het bevorderen van een hoogwaardig vestigingsklimaat voor burgers en bedrijven in het stedelijk gebied en het versterken van de positie van het stedelijk gebied in (inter) nationaal perspectief middels cofinanciering van investeringen in strategische projecten 15.2 Het financieringsfonds heeft de volgende subdoelstellingen: . versterking van de concurrentiekracht en de economische structuur van het stedelijk gebied . versterking van het woon- en verblijfsklimaat in het stedelijk gebied door het stimuleren van hoogwaardige voorzieningen op het terrein van cultuur en sport met een stadsregionale aantrekkingskracht . versterking van het woon- en verblijfsklimaat in de stadsregio door de ontwikkeling en realisatie van natuur- en recreatiegebieden met een stadsregionale aantrekkingskracht . de stads regionale ontsluiting van de locaties waar het programma bedoeld in artikel 8 wordt gerealiseerd 15.3 Projecten die voortvloeien uit de afspraken in artikel 8 van dit convenant komen niet in aanmerking voor financiering uit dit fonds pS Fout! Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc 15.4 De (sub-)doelstellingen worden door de Bestuurscommissie nader programmatisch uitgewerkt. Bij deze uitwerking zullen de 'Intentieafspraken verstedelijking tot 2010 samenwerkingsverband Regio Eindhoven' worden betrokken 16 Inhoudelijke criteria voor bijdragen 16.1 Voor een financiële bijdrage in de investeringskosten door het Financieringsfonds. bedoeld in artikel 14, komen strategische projecten in aanmerking die: . aansluiten op de (sub) doelstellingen en uitvoeringsprogramma's. bedoeld in artikel 15 . bijdragen aan een hoogwaardig vestigingsklimaat voor burgers en bedrijven . een bijdrage leveren aan een structuurversterking van het stedelijk gebied in (inter-) nationaal perspectief. De positie van de centrumgemeenten heeft hierbij bijzondere aandacht 16.2 Bij de toekenning van een financiële bijdrage wordt voorkeur gegeven aan projecten die: . een zo hoog mogelijk aantal structurele arbeidsplaatsen opleveren; danwel arbeidsplaatsen opleveren die aansluiten bij de problematiek op de stadsregionale arbeidsmarkt . hoogwaardige locaties realiseren die als gevolg van hun strategische ligging investeringen kunnen aantrekken . een innovatief karakter hebben en een voorbeeldfunctie hebben van andere gebieden . leiden tot een positievere bezoekbeleving en toename van bezoekersaantallen; . leiden tot een positievere individuele kwaliteit van leven 17 Financi~/e criteria voor bijdragen 17.1 Uitgangspunt van het verstrekken van financiële bijdragen uit het Financieringsfonds, bedoeld in artikel 14. is: co-financiering. Het 'Toetsingskader SRE programma Europese Fondsen' vormt hierbij leidraad 17.2 De bijdragen worden verstrekt voor zover de middelen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn 17.3 Projecten met een omvang van e 200.000,- of minder komen niet voor een bijdrage in aanmerking 17.4 De gemeente(n) waarin het (de) project(en) is (zijn) gelegen dienen een nader door de Bestuurscommissie te bepalen financiële bijdrage in de investeringskosten te leveren (cofinanciering) 17.5 Projecten c.q. investeringen die volgens de gangbare normen worden gerekend tot de (financiële) verantwoordelijkheid van de rijks- danwel provinciale verantwoordelijkheid komen in beginsel niet in aanmerking voor een financiële bijdrage 17.6 Projecten komen alleen in aanmerking voor financiering indien ze zijn voorzien van een sluitend financieringsplan. 18. Voeding en contributie 18.1 Het aspiratieniveau voor het Financieringsfonds voor wat betreft het jaarbudget wordt bepaald op e 13,6 miljoen. Dit bedrag zal jaarlijks nader worden bepaald 18.2 In 2005 wordt een fonds op 92.5% van dit budget beoogd. in de volgende jaren in gelijke stappen oplopend naar het aspiratieniveau in 2008 18.3 42.5% van het budget bedoeld in lid 1 wordt bijeengebracht met een vaste gemeentelijke bijdrage per inwoner 18.3 Om het aspiratieniveau voor hetjaarbudget bedoeld in lid 1 en 2 bijeen te brengen wordt vooraf een bijdrage vastgesteld naar rato van de. met medewerking van de gemeente. in het betreffende jaar uitgegeven grond voor woningbouw, bedrijventerrein of vloeroppervlakte kantoren 18.4 Voor de periode tot 1 januari 2008 zal een overgangsregeling worden vastgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 2 bij dit convenant en is integraal onderdeel van dit convenant p6 Foutl Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc Slotbepalingen 19 Slotbepalingen 19.1 Dit convenant is van kracht van 2005 tot en met 2030 19.2 Dit convenant kan alleen worden gewijzigd met instemming van de Gemeenteraden van de deelnemende gemeenten 19.3 Dit convenant wordt ter kennis gebracht aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en de besturen van de overige gemeenten in het SRE 19.4 De Bestuurscommissie zal indien noodzakelijk zorgdragen voor een voorziening om zorg te dragen voor de afwikkeling van de afspraken uit dit convenant na 2030 Aldus getekend op .. .... 2004 te ...., Namens de gemeente Best Namens de gemeente Eindhoven Namens de gemeente Geldrop-Mierlo Namens de gemeente Helmond Namens de gemeente Nuenen Namens de gemeente Son en Breugel Namens de gemeente Veldhoven Namens de gemeente Waalre p7 Fout! Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc Bijlage 1: Programma woningbouw en bedrijventerreinen Woningbouw 2005-2009 Waalre c.a. ~..";,...,,,.-._, Vrije sector pB Fouti Verwijzlngsbro" niet gevonóe"Jconvenanl.dCc Bedrijventerrein Bedrijventerreinen Stedelijk Gebied . Gemeente Terrein BOR Overige Start Uitgifte I afspraak opgave voorbereidi ngen I , BOR-gemeenten I Best Ploegstraatl BEA2 (30 ha). 75 ha. 11 2013 2020 -2030 i I Aerlesche Heide (45 ha) . Uitbreiding 't Zand 3,5 ha. Gestart 2006-2010 Pendelweg 3 ha. 2010-2015 Eindhoven BEA2 50 ha. Gestart 2008-2015 Esp Noord 21 ha. 2005 2012-2017 Philips Hightech campus 10 ha. Gestart 2005-2015 Geldrop-Mierlo Uitbreiding spaarpot, 13,5 ha. Gestart 2005-2010 i Bogardeind -A67. i De Hooge Akker 11 ; -L I- Noordzijde Gelderopse I- weg I Helmond Diesdonk 140 ha. Niet gestart 2010-2020 Berenbroek I 35 ha. Gestart 2006-2020 Brandenvoort .. Scheepstal 30 ha. 2008 2015-2030 I " Nuenen Eeneind West 35 ha. Gestart 2008-2020 Uitbreiding Eeneind 7 ha. Gestart 2005-2010 Son en Breugel PM 10 ha. Pm 2020-2029 Veldhoven Habraken 30 ha. 26 ha. Gestart 2006-2015 Noordrand 3,5 ha Gestart 2005-2008 t De Run 2000 + 7000 10,5 ha. Gestart 2005-2010 r Waalre Ekenrooij Noord 7 ha. Gestart 2008-2012 Niet BOR- t gemeenten ! Oirschot Strijpse Kampen 35 ha. 2006 2012-2020 f Eersel De Hut 70 ha. 2006 2012-2020 Totaal 250 ha. 360 ha. p9 Fout! VerwIjzingsbron niet gevondenJconvenant.doc '" Bijlage 2: Overgangsregeling bijdrage Financieringschap Gemeente Algemene Algemene bijdrage Verschuldigde bijdrage in de hiernagenoemde jaren bijdrage vlgs voorgestelde (overgangsregeling) vlgs nieuwe verdeelsleutel vigerende (.15,25) regeling Aantal bijdrage 2004 2005 2006 2007 Inwoner s Best 431.000,- 27.100 351.000,- 427.000,- 359.000,- 355.000,- 351.000,- 0 - Eindhoven 3.208.200,- 204.773 2.654.000,- 3.187.200,- 2.691.000,- 2.673.000,- 2.654.000,- - - Geldrop 276.050,- 28.219 366.000,- 314.550,- 300.000,- 333.000,- 366.000,- - - Helmond 1.279.000,- 82.871 1.074.000,- 1.275.000,- 1.080.000,- 1.077.000,- 1.074.000,- - - MierIo 122.000,- 10.180 132.000,- 130.400,- 118.000,- 124.000,- 132.000,- - - Nuenen c.a. 439.100,- 23.654 307.000,- 419.100,- 339.000,- 322.000,- 307.000,- - - Son en 237.750,- 14.820 192.000,- 234.250,- 197.000,- 194.000,- 192.000,- Breugel - Veldhoven 678.900,- 42.723 554.000,- 671.900,- 565.000,- 559.000,- 554.000,- 0 Waalre 134.600,- 16.193 210.000,- 162.600,- 162.000,- 186.000,- 210.000,- - Totaal 6.807.000,- 450.533 5.840.000,- 6.822.000,- 5.799.000,- 5.811.000,- 5.840.00,- Ontwikkeling bijdrage per uitgegeven M2 - Wonen, 6,85 7,90 6,85 6,85 7,20 7,55 bedrijventer. Vloeropp. 9,20 10,.60 9,20 9,20 9,65 10,10 kantoren P 10 Foutl VerwijzIngsbron niet gevondenJconvenanl.doc Toelichting bij convenant regionale samenwerking stedelijk gebied Eindhoven. finaal concept Vastgesteld door de regiegroep op 2 juli 2004 Achtergrond In zijn brief aan GS van Noord-Brabant van 12 november 2002 licht de minister van BZK zijn standpunt toe ten aanzien van het niet doorgaan van de voorgenomen gemeentelijke herindeling in de regio Eindhoven. In deze brief verzoekt hij GS in samenspraak met de betrokken gemeenten te rapporteren over niet-vrijblijvende oplossingsmogelijkheden voor de ruimtelijke problemen van Eindhoven. Naar aanleiding hiervan heeft de afgelopen maanden een regiegroep van bestuurders van de gemeenten van het stedelijk gebied Eindhoven en de provincie Noord-Brabant overleg gevoerd over een ruimtelijke en bestuurlijke oplossing voor de ruimtenood van Eindhoven voor de komende 25 jaar-: Daarbij is in latere instantie ook de ruimtelijke problematiek aan de oostzijde van het stedelijk gebied betrokken. De betrokken gemeenten waren Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre. Dit overleg heeft geleid tot overeenstemming over een oplossing voor deze problematiek. Deze oplossing heeft een ruimtelijke, instrumentele en bestuurlijke dimensie. Reeds in november 2003 zijn de hoofdlijnen van deze overeenstemming vastgelegd in een concept-brief aan de minister en de rapportage 'Regionale samenwerking in de het stedelijk gebied Eindhoven'. Deze zijn door de gemeenteraden van de betrokken gemeenten goedgekeurd. De brief aan de minister is verzonden op 12 mei 2004. In de periode daarna is deze overeenstemming verder uitgewerkt en vastgelegd in bijgaand concept-convenant tussen de acht betrokken gemeenten. Over dit convenant is tijdens de vergadering van de regiegroep van 2 juli 2004 overeenstemming bereikt. Het convenant vormt op ruimtelijk gebied de basis voor de bestuurlijke samenwerking van de gemeenten in het stedelijk gebied in de periode 2005 - 2C30 - aanvullend op het RSP. Het zal worden voorgelegd aan de Raden van de acht gemeenten. De overeenstemming is van vitaal belang voor de regio. Enerzijds om een antwoord te bieden op de ruimtelijke problematiek van Eindhoven nu is afgezien van gemeentelijke herindeling, anderzijds om een hoogwaardig vestigingsklimaat in de regio te creëren en de centrum- gemeenten in de regio te positioneren als (inter-)nationaal concurrerende milieus. De afspraken in het convenant zijn wezenlijk voor een duurzaam bestuurlijk evenwicht in de regio, maar bovenal om de ontwikkeling van het stedelijk gebied als geheel te bevorderen. Hoofdlijnen afspraken Kem van de overeenstemming op de drie dimensies is als volgt: 1. Ruimtelijk - de locaties voor 10.000 woningen en 250 hectare, waarvoor in Eindhoven geen ruimte bestaat - het terugdringen van de scheefgroei in de verdeling van goedkope en dure woningen - het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio - het creëren van hoogwaardige voorzieningen 2. Instrumenteel - een systeem van financiële sancties om de realisatie van het programma van woningbouw en bedrijventerreinen te bevorderen - een voortzetting van het bestaande Financieringschap als Financieringsfonds strategische projecten via de Bestuurscommissie p1 EG19/convtoelichling.doc 3. Bestuurlijk - inbedding van de samenwerking van de acht in het SRE middels een Bestuurscommissie - opheffing van de huidige gemeenschappelijke regeling voor het Financieringschap. Functie convenant In het convenant leggen de acht gemeenten hun onderlinge overeenstemming op deze drie terreinen vast. Het vormt daarbij de basis voor de gezamenlijk samenwerking op ruimtelijk gebied. Daarmee is het antwoord vanuit het stedelijk gebied op de vraag van de minister van BZK gegeven. Het convenant is daarmee een sleuteldocument in de onderlinge samenwerking in het ruimtelijk gebied. Het convenant zelf vormt de verankering van de bestuurlijke overeenstemming van de gemeenten. De verschillende aspecten van het convenant vinden hun weg in verschillende . juridische kaders. a De overeenstemming over de bestuurlijke samenwerking wordt vastgelegd in de 'Regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven' en de 'Verordening Bestuurscommissie Stedelijk Gebied SRE' b De overeenstemming over de in te zetten instrumenten zal door de Bestuurscommissie worden vastgelegd in een 'Reglement sanctieregeling programma stedelijk gebied Eindhoven' en een 'Reglement Financieringsfonds strategische projecten' c De overeenstemming over het ruimtelijke programma wordt door het SRE verankerd in het 'Regionaal Structuur-Plan', het 'Regionale woningbouwprogramma' en de 'Regionale Bedrijventerrein Structuurvisie'. Deze documenten zullen door de Bestuurscommissie voor het stedelijk gebied worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. In de volgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van het convenant toegelicht. Toelichting bij Inleiding In artikel 1 wordt de context van het convenant vastgelegd, zoals hiervoor reeds vastgelegd. Lid 2 geeft de ruimtelijke opgave zoals die door de gemeenten gezamenlijk is geformuleerd. De gemeenten committeren zich gezamenlijk aan het totaal van deze opgave. De essentie van de opgave is niet puur een opgave die voortkomt uit de ruimtenood van Eindhoven, maar richt zich ook op een evenwichtige ontwikkeling in de regio in kwalitatieve zin. De uitgangspunten voor de bestrijding van de scheefheid worden gezien als de kern van het gezamenlijk commitment en zijn daarom in dit openingsartikel vastgelegd. De gemeente Helmond kan geen rol vervullen in het opvangen van de Eindhovense ruimtelijke problemen, omdat zij die zelf ook heeft. De realisatie van een oplossing voor die problematiek en de opgave van de rest van het stedelijk gebied zijn nauw met elkaar verbonden, met name voor de invulling van de opgave voor bedrijven terreinen. Gezien het feit dat Helmond een wezenlijk deel uitmaakt van het stedelijk gebied, blijft zij deel uitmaken van het verband van gemeenten in het stedelijk gebied. Omgekeerd hebben de overige gemeenten aangegeven het belang te onderkennen van een oplossing voor de ruimtelijke problemen aan de oostzijde van het stedelijk gebied. De convenantspartners zijn de acht gemeenten die bijna volledig in het stedelijk gebied Eindhoven liggen. Dat zijn Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre. Een deel van de ruimtelijke afspraken rond bedrijven terreinen hebben betrekking op het grondgebied van gemeenten buiten deze convenantspartners. Het gaat daarbij om Eersel en Oirschot. Over deze onderdelen van het programma zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de betrokken gemeenten. Hun bijdrage is specifiek gekoppeld aan de betrokken locaties. Deze gemeenten zijn geen partner in de totale opgave om een antwoord te vinden voor de postherindelingsproblematiek.Zij zullen dan ook niet vertegenwoordigd zijn in de Bestuurscommissie of deelnemen aan de overeengekomen instrumenten (financieringsfonds en sanctieregeling). p2 EG19/convtoelichting.doc Overwogen is ook het SRE als convenants partner op te nemen, omdat zij een noodzakelijke partner is om de condities te scheppen voor de bestuurlijke inbedding van deze samenwerking in haar verband. Er is voor gekozen dit niet te doen, omdat het SRE binnen de gekozen bestuursfilosofie zich juist niet dient uit te spreken over de inhoudelijke overeenstemming van de acht en het gekozen instrumentarium. Het secretariaat van het SRE is intensief bij de voorbereiding van het convenant betrokken. Het Dagelijks Bestuur van het SRE heeft op grond van het concept-convenant zoals dat op 14 mei 2004 door de regiegroep BOR is vastgesteld zich bereid verklaard de inbedding van de Bestuurscommissie via de SRE-regeling en een Verordening op de geschetste wijze voor te bereiden. Toelichting bij Bestuurscommissie In de voorbereiding van het convenant zijn vier vormen van bestuurlijke samenwerking overwogen: a . in een aparte WGR+-regeling naast het SRE b in een aparte WGR-regeling c als een bestuurscommissie van het SRE d via aanpassing van de schaal van het SRE. De eerste twee varianten werden als risicovol ervaren omdat het risico van gebrekkige inhoudelijke aansluiting en van concurrentie met het SRE zou kunnen ontstaan. Bovendien werd de eerste variant als bestuurlijk-juridisch onhaalbaar ingeschat en de tweede variant als te vrijblijvend. De vierde variant is afgewezen omdat de ruimtelijke samenhang van de regio zou worden aangetast en een te groot bestuurlijk afbreukrisico zou ontstaan. Daarmee wordt de Bestuurscommissie binnen het SRE als voorkeursvariant beschouwd. Daarbij is wel een aantal randvoorwaarden geformuleerd: a het verankeren van het niet-vrijblijvende karakter van de samenwerking in de Bestuurscommissie b de mogelijkheid om de noodzakelijke inhoudelijke en financiële bevoegdheden toe te kennen c afscherming van het SRE van de financiële en juridische risico's vanuit de Bestuurscommissie . d afscherming van de Bestuurscommissie van de bestuurlijke en financiële int£rferentie vanuit de rest van de regio e een instellingsprocedure die bestuurlijk begaanbaar is. Met de constructie in voorliggend convenant is op hoofdlijnen aan deze randvoorwaarden voldaan. Het eerste punt vergt echter nog aandacht in het bestuurlijk overleg tussen de minister en de gemeenten in de regio. In het wetsvoorstel bestaan extra aanwijzingsmogelijkheden om de samenwerking in WGR+-regio's niet vrijblijvend te laten zijn. Bij voorkeur wordt de aanwijzingsbevoegdheid van de WGR+-systematiek verbreed naar de samenwerking in de Bestuurscommissie. Dat is nu nog niet in het wetsvoorstel geregeld. De minister zal worden verzocht dit mogelijk te maken. In ieder geval achten de gemeenten in de regio het van wezenlijk belang dat de minister in de toelichting bij het wetsvoorstel aangeeft de gekozen samenwerking in de regio te onderschrijven en van regio-overstijgend belang te vinden. De constructie van de Bestuurscommissie kent voor de deelnemende gemeenten en voor de overige gemeenten van het SRE een aantal zekerheden. De Bestuurscommissie wordt ingesteld via de herziene regeling voor het SRE, die op 1 januari 2005 van kracht wordt. Deze regeling wordt vastgesteld door de gemeenteraden van de bij het SRE aangesloten gemeenten. Daarmee is het bestaan van de commissie hecht verankerd. In de regeling worden ook de bevoegdheden van de Bestuurscommissie neergelegd, zodat het handelen van de Bestuurscommissie een heldere juridische basis heeft. De samenstelling, werkwijze en financiering van de commissie worden vastgelegd in een verordening. Deze wordt per definitie vastgesteld door de Regioraad. Door in de SRE-regeling vast te leggen dat de regeling alleen kan worden gewijzigd met instemming van de p3 EG19/convtoelichUng.doc Bestuurscommissie, zijn de bevoegdheden, samenstelling en werkwijze beschermd tegen interferentie van buiten de Bestuurscommissie. Onderdeel van de verordening is dat alle juridische en financiêle lasten van de besluiten van de Bestuurscommissie liggen bij de gemeenten die vertegenwoordigd zijn in de Bestuurscommissie. Daarmee zijn de overige gemeenten van het SRE beschermd tegen de risico's vanuit de Bestuurscommissie. Wettelijk is bepaald dat de programmabegroting van de Bestuurscommissie deel uitmaakt van de begroting van het SRE en door het SRE-bestuur wordt vastgesteld. Door te bepalen dat dit een programmabegroting is, die gesaldeerd wordt opgenomen in de begroting van het SRE, wordt aangesloten bij de praktijk met de overige onderdelen van het SRE. De Bestuurscommissie is gevrijwaard van interferentie vanuit de Regioraad op de inhoud van haar financieel beleid. In het convenant is bepaald dat de programbegroting van de Bestuurscommissie jaarlijks dient te sluiten. Daarmee zijn de vertegenwoordigde gemeenten gevrijwaard tegen investeringsrisico's, die geen dekking hebben. De Bestuurscommissie kan alleen tot extra uitgaven besluiten, als daarvoor in 'voorgaande jaren een reserve is opgebouwd. Binnen de Bestuurscommissie ligt de besluitvorming bij de acht convenantsgemeenten. Zij zijn allen vertegenwoordigd via een lid en een plaatsvervangend lid. Deze worden benoemd door de Regioraad op voordracht van de Gemeenteraden van de vertegenwoordigende gemeenten. Daarbij is een sleutel voor de stemverhouding vastgesteld, waarbij sprake is van een evenwicht tussen de centrumgemeenten Eindhoven en Helmond en de randgemeenten. Deze stemverhouding weerspiegelt het beste de gezamenlijke opgave van steden en randgemeenten. Vastgelegd is dat besluiten met meerderheid van stemmen worden genomen. Een uitzondering wordt gemaakt voor besluiten met verstrf'kkende gevolgen. Dit zijn besluiten om in te stemmen met een wijziging van de verordening waarmee de Bestuurscommissie wordt ingesteld en om de voorschriften voor het sanctiesysteem en het financieringsfonds vast te stellen. De voorzitter voor de Bestuurscommissie zal worden gekozen uit het midden van de commissie. Daarbij is er voor gekozen dat dit een lid die is voorgedragen vanuit de randgemeenten moet zijn. Zo wordt optimaal het draagvlak in de randgemeenten gewaarborgd van de besluiten om de postherindelingspoblematiek op te vangen. Om de voorzitter in staat te stellen optimaal in de vergadering zijn rol als bewaker van de orde en het proces te laten vervullen, is gekozen voor een voorzitter zonder stemrecht. De gemeente waarvan de vertegenwoordiger tot voorzitter wordt gekozen, kan een nieuw stemhebbend lid voordragen. Tot deze benoemd is wordt deze gemeente vertegenwoordigd door het plaatsvervangend lid. De provincie Noord-Brabant is vertegenwoordigd met een adviserend lid in de BestLiurscommissie. Het College van GS draagt deze vertegenwoordiger voor. De provincie kan zodoende de convenantsgemeenten adviseren over de nadere uitwerking en realisatie van het programma. Bovendien geeft de provincie via deze adviserende positie aan te hechten aan een goede oplossing van de ruimtelijke problematiek van Eindhoven en de regio. Toelichting bij Programma Het overeengekomen programma bestaat uit de 10.000 woningen en de 250 hectare bedrijventerrein, waarvoor Eindhoven in de komende 25 jaar geen ruimte meer heeft ('Eindhovense overloop'). De doelstelling van de samenwerking is om de regionale scheefgroei op de woningmarkt terug te dringen. Daarom maakt ook de eigen woningopgave - inclusief de opgave van Eindhoven binnen haar eigen grenzen - deel uit van het programma. De planning en aanleg van bedrijventerreinen zijn ook zaken die het belang van de afzonderlijke gemeenten overstijgen. Dit geldt zeker voor het geplande bedrijventerrein Diesdonk bij Helmond. Daarom maken ook de bedrijventerreinen deel uit van het programma. p4 EG19/convtoelichting.doc Het programma heeft een looptijd van 25 jaar en strekt uit voorbij de horizon van het Regionaal Structuurplan, dat tot 2015 loopt. Het RSP kent een doorkijkje voorbij 2015. Afgesproken is dat voor de gebieden die na 2015 worden gerealiseerd een ruimtelijke reservering wordt gemaakt. Het programma zal periodiek worden herijkt aan de hand van actuele inzichten in omvang, aard en fasering van de vraag in de regio. Het is de bedoeling dat deze actualisatie telkens plaatsvindt uiterlijk twee jaar voor het aflopen van een vijfjaarschijf. Daarbij zal afstemming. worden gezocht met de actualisatie van het RSP door het SRE. Vanwege de grote betekenis van het programma voor de betrokken gemeenten kan de actualisatie alleen plaatsvinden met instemming van de Gemeeenteraden van de convenantsgemeenten. Het woningbouwprogramma is uitgesplitst in goedkope en dure woningen. Goedkope woningen zijn goedkope en middeldure huur- en goedkope koopwoningen. Daarbij gelden op het prijsniveau van 2003 de volgende normen: - goedkope huur tot een maandhuur van e 363,- - middeldure huur tot een maandhuur van e 458,- - goedkope koop tot een koopprijs van e 175.000,- De grenzen zijn afgeleid van de huursubisidiegrens van het ministerie van VROM, respectievelijk uit het regionaal woningmarktonderzoek. Twee-jaarlijks wordt deze grens op basis van indexering aangepast. De cijfers die hier zijn gebruikt, stammen uit het jaar 2001. Het programma zal worden verfijnd naar huur- en koopklassen, doelgroepen en woonmilieus. Daarbij wordt gedacht aan de doelgroepen jongeren, respectievelijk ouderen en de woonmilieus centrum-stedelijk, stedelijk vooroorlogs. stedelijk naoorlogs, groen-stedelijk, klein-stedelijk, dorp-centrum en landelijk. Voor deze verfijning vormt de uitwerking door de convenantsgemeenten de grondslag. Zij blijven zelf bevoegd om te besluiten over deze verfijning. De gemeenten staan echter open voor afstemming van hun verfijning op het niveau van de stadsregio. De verfijning van de programmering op stadsregionaal niveau waarborgt dus dat de gemeentelijke verfijning onderling afgestemd is. Het woning programma vormt per gemeente één geheel, dat is opgebouwd uit twee elementen. Enerzijds de bouw voor de eigen behoefte, zoals die blijkt uit de opgave van de provincie Noord-Brabant en anderzijds het aandeel in de 10.000 woning uit de Eindhovense overloop. Dit is bestuurlijk verdeeld op basis van een verkenning van beschikbare locaties. Het is de bedoeling dat iedere gemeente de eigen vraag naar goedkope woningen kan opvangen in de eigen woningvoorraad. Voor de eigen opgave is daarom de verdeling over goedkoop en duur voor de eerste vijfjaarschijf bepaald aan de hand van de programma's van de gemeenten en de restvraag naar goedkope woningen, zoals die uit het Kwalitatief Woningmarkt-onderzoek van het SRE naar voren komt. Voor de volgende vijfjaarschijven is een differentiatie per gemeente op dit moment nog niet zinvol geacht. Er is uitgegaan van een uniform percentage van 36% goedkoop voor alle randgemeenten. Bij de uitwerking is dit percentage in een aantal gevallen opgeschoven om tot een soepelere planning te komen. Het is de bedoeling dat het percentage sociale woningbouw met de actualisatie van het programma wordt verfijnd per gemeente. De restvraag naar goedkope woningen is daarbij leidend. Voor de Eindhovense overloop is uitgegaan van de vraag vanuit Eindhoven, zoals geformuleerd in de Eindhovense woningmarktvisie. In deze nota wordt gemikt op doorstroom uit de goedkope woningvoorraad naar duurdere woningen. Daardoor komt de goedkope voorraad vrij voor de doelgroep. Tegen deze achtergrond geeft Eindhoven de voorkeur aan de realisatie van groen- stedelijke woonmilieus in de randgemeenten. Dit is vertaald in een percentage goedkope woningen van 10 tot 20%. Het woning programma is per gemeente en per jaarschijf gespecificeerd in de bijlage bij het convenant. Voor de bedrijventerreinen is een onderscheid gemaakt in vier segmenten: grootschalig, hoogwaardig gelabeld, gemengd en kleinschalig lokaal. De 250 hectare van de Eindhovense overloop is vooral ingevuld in de segmenten hoogwaardig gelabeld en gemengd. Grootschalig pS EGI9/convtoelichting.doc wordt gerealiseerd op het terrein Lungendonk bij Helmond en kleinschalig wordt ingevuld door gemeenten zelf. Dit programma is minder strak in vijfjaarschijven onderverdeeld, omdat het tempo van uitgifte sterk afhankelijk is van de vraag vanuit de markt en de conjunctuur. 100 hectare wordt gerealiseerd in gemeenten die geen convenantsgemeente zijn, 35 hectare in Oirschot en 65 hectare in Eersel. Hierover zijn bestuurlijke afspraken met de betrokken gemeenten gemaakt. De realisatie van het programma is de verantwoordelijkheid van iedere convenantsgemeente afzonderlijk. Het gaat dan om aanpassing van bestemmingsplannen, planvoorbereiding en realisatie. De gemeente kan daarbij zelf bepalen hoe zij deze realisatie organiseert: in samenwerking met andere gemeenten of met private partijen. De financiêle verantwoordelijkheid ligt bij de betrokken gemeenten. De convenantsgemeenten hebben aangegeven dat zij de verantwoordelijkheid voor het programma in principe zelf kunnen dragen. Voor de realisatie van bedrijventerreinen onderzoeken de betrokken gemeenten of zij ook in de . realisatie een verdergaande samenwerking verkiezen. De realisatie van bedrijventerreinen kent meer risico's door de grotere conjunctuurgevoeligheid en de noodzaak van herstructurering en sanering van terreinen. Een gezamenlijk verband voor realisatie, uitgifte en mogelijk beheer van bedrijventerreinen geeft de gemeenten de mogelijkheid om risico's te spreiden en een sterkere onderhandelingspositie op de markt. Indien een dergelijk verband wordt ingesteld, maakt dat echter geen onderdeel uit van de samenwerking zoals overeengekomen in dit convenant. Toelichting bij Sanctieregeling programma stedelijk gebied Eindhoven De afspraak om de realisatie van de overeengekomen opgaven de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf te laten zijn is een principiêle, gezamenlijke keuze van de gemeenten. De gemeenten kiezen niet voor een gezamenlijk ontwikkelingsbedrijf of de overdracht van de bevoegdheid bestemmingsplannen op te stellen. Tegelijkertijd hebben de gemeenten met elkaar afgesproken dat de overeengekomen opgave geen vrijblijvende is. Dit betekent dat er op een waarborg dient te worden ingebouwd dat de afspraken door de gemeenten afzonderlijk worden nagekomen. Puur monitoring van het programma werd daarbij door de gemeenten als te vrijblijvende ervaren. Daarom is gekozen voor een systematiek van financiële incentives om te stimuleren dat de afspraken ook daadwerkelijk worden nagekomen. Dit is vastgelegd in de sanctiesystematiek. De sanctiesystematiek is van toepassing op het gehele programma, dus op zowel de ' 'overloopopgave' als de eigen opgave van de gemeenten. Gekozen is voor een inrichting van de systematiek van financiële incentives, waarbij de financiële stromen - indien mogelijk - worden beperkt tot een minimum. Er mag geen sprake zijn van nodeloos 'rondpompen van geld' tussen de gemeenten onderling en de gemeenten en de regio. De sanctiesystematiek gaat uit van een voorwaardelijke systematiek. Indien een gemeente de afspraken in het programma niet waarmaakt, kan worden besloten tot het toekennen van een sanctie. Voorwaarde is wel dat de gemeente een jaar tevoren een waarschuwing van de Bestuurscommissie krijgt. Indien de gemeente alsnog zijn programma realiseert kan zij alsnog het sanctiebedrag met als positieve stimulans terugverdienen. De terugverdienmogelijkheid is echter gemaximeerd tot 75% van de sanctie om te voorkomen dat de gemeenten te vrijblijvend kiezen voor uitstel van het programma. Bovendien is de terugverdien periode gemaximeerd tot twee jaar na het besluit tot een sanctie om te voorkomen dat gemeenten het inlopen van hun verplichtingen steeds verder naar achter schuiven. p6 EG19/convtoelichting.doc De sanctiesystematiek is gebaseerd op monitoring door de Bestuurscommissie. Daarbij wordt aangesloten op de monitoring van Regionaal woningbouwprogramma en de Regionale bedrijventerreinenstructuurvisie van het SRE. Deze monitoring heeft niet alleen een volume- karakter, maar betreft ook de kwalitatieve ontwikkeling van de woningbouw en de aanleg van de bedrijventerreinen in de regio. Aspecten die worden gemonitord zijn: . . voortgang van de realisatie (bestemmingsplan, nota van uitgangspunten, start bouw, realisatie) . volume van realisatie per gemeente afgezet tegen het programma . aard van realisatie per gemeente afgezet tegen het programma . voor woningbouw een verfijning naar koop- respectievelijk huurklasse, woningtype, woonmilieu en doelgroep . voor bedrijventerreinen een verfijning naar segment . ontwikkeling van de regionale vraag, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de lokale vraag per gemeente en de vraag die voortvloeit uit de Eindhovense ruimtenood . voor bedrijventerreinen een specificatie van de kaveluitgifte per jaar en de nog uitgeefbare kavels. Om te voorkomen dat vertraging in de realisatie van het programma pas wordt geconstateerd aan het einde van een vijijaarschijf, is een voortgangsbewaking vastgelegd als onderdeel van de monitoring. Daarbij worden naast de feitelijke realisatie ook de voorbereiding in een bestemmingsplan en - voor bedrijventerreinen - het uitgeefbaar zijn van kavels gemonitord. In het convenant is voor iedere vijfjaarschijf een planning vastgelegd, waarbinnen deze voorbereiding dient te zijn afgerond. Indien een gemeente de overeengekomen vClortgang van de realisatie niet haalt, zal de Bestuurscommissie onderzoeken of hier sprake is van verwijtbare nalatigheid. Hiervan is sprake als de realisatie van het programma achterblijft en geen exteme omstandigheden zijn aan te voeren die worden aangemerkt als overmacht, zoals vraaguitval op de markt, tegenwerking door private partijen, of onvoorzienbaar moeizame bestuursrechtelijke procedures. Indien sprake is van verwijtbare nalatigheid, geeft de Bestuurscommissie de betreffende gemeente een waarschuwing. Indien dat niet' zo is kan het achterblijven van de realisatie aanleiding vormen voor de aanpassing van het programma. Indien een jaar na het afgeven van de waarschuwing blijkt dat een gemeente desondanks geen maatregelen heeft genomen om met de realisatie op schema te komen, legt de Bestuurscommissie de sanctie op. Aanvankelijk bedraagt deze sanctie 10% voor ieder jaar dat de gemeente niet voldoet aan de voor de ijkmomenten genoemde prestaties. Indien de gemeente bij het afsluiten van de vijijaarschijf, waar de afspraken betrekking op heeft, nog altijd naar opgave niet heeft gerealiseerd, wordt de sanctie opgehoogd tot (cumulatief) 100% van de in het convenant genoemde sanctiebedragen. Een sanctie kan betrekking hebben op een onderdeel van het programma. De hoogte wordt dan vastgesteld op grond van het volume en de sanctiebedragen van dat deel van het programma. De sanctiebedragen zijn gedifferentieerd per onderdeel van het programma. Zij bedragen percentages van de opbrengst in het betreffende segment, waarbij de percentages voor de gevoeligste onderdelen van het programma het hoogst zijn: - voor sociale woningbouw 20% van de grens tussen goedkope en dure woningbouw, zoals vastgelegd in dit convenant (in 2003175.000,-) - voor woningbouw in de vrije sector 5% van de gemiddelde prijs van een nieuwbouwwoning in het stedelijk gebied (in 2003 250.000,-) - voor hectare bedrijventerrein 20% van de gemiddelde uitgifte prijs van een kavel in het stedelijk gebied (in 2003 pm). Bij het tweede en het derde punt geldt als meetpunt de periode van de vijijaarschijf, waar de opgave betrekking op heeft, voor zover die reeds verstreken is. p7 EG19/convtoelichting.doc De gemeente kan maximaal 75% van de opgelegde sanctie terugverdienen, indien zij het programma alsnog binnen twee jaar realiseert. Het bedrag van de sanctie dat resteert vloeit toe naar het Financieringsfonds strategische projecten. Toelichting bij Financieringsfonds voor regionale voorzieningen en infrastructuur Onderdeel van de afspraken in BaR-verband is voortzetting van het Financieringschap strategische projecten op het huidige niveau. Om te komen tot stroomlijning van de bestuurlijke activiteiten in het stedelijk gebied wordt het Financierschap als Financieringsfonds . ondergebracht bij de Bestuurscommissie. Dit betekent dat op de expiratiedatum van de . Gemeenschappelijke regeling Financieringschap strategische projecten en op de instellingsdatum van de Bestuurscommissie voor het stedelijk gebied Eindhoven - 1 januari 2005 - het Financieringschap overgaat. Het SRE treedt op als juridisch opvolger van de gemeenschappelijke regeling Financieringschap. Alle financiêle en juridische rechten en plichten worden echter opgenomen in de programmabegroting van de Bestuurscommissie en . de daarin vertegenwoordigde gemeenten. Verder is bij de invulling van dit convenant zoveel mogelijk aangesloten bij de besluitvorming over de voortzetting van het Financieringschap uit september 2003. Deze is immers reeds door alle Gemeenteraden vastgesteld. Punt van nadere uitwerking vormde de programmatische basis voor het Financieringsfonds. De gemeenten zijn het erover eens dat het Financieringschap tot op heden te veel op ad hoc-basis projecten heeft gefinancierd. Daarom wordt in dit convenant vastgelegd dat het Financieringsfonds drie subdoelstellingen heeft, voor elk waarvan een programma wordt uitgewerkt. Het betreft de subdoelstellingen a versterking van de economische structuur b realisatie van hoogwaardige voorzieningen op het terrein van sport en cultuur c ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden. Het Financieringsfonds is niet bestemd voor financiering van het programma voor woningbouw en bedrijventerreinen dat in dit convenant wordt overeengekomen. Wel wordt het Financieringsfonds benut voor het financieren van de bovenlokale ontsluiting van de de locaties, waar dit programma gerealiseerd wordt. Doordat het Financieringsfonds hiermee een inhoudelijke basis krijgt, is het ook niet langer noodzakelijk om via trekkingsrechten te waarborgen dat de centrumgemeenten een bepaald deel krijgen. De doelstelling van het Financieringsfonds is immers versterking van het vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van de regio via de genoemde programma's. Het is duidelijk dat de (inter- )nationale concurrentiepositie van de centrumgemeenten hierbij om inhoudelijke redenen een centraal aandachtspunt vormt. Dit is ook vastgelegd in artikel 16 van het convenant. De criteria genoemd in artikel 16 en 17 sluiten verder bijna naadloos aan bij de besluitvorming door de gemeenteraden over de toekomst van het Financieringsfonds. In het ontwerp voor de nieuwe regeling voor het SRE is voortzetting van het regionale stimuleringsfonds (het 5,22-fonds) voorzien. Beide fondsen blijven naast elkaar bestaan. Het 5,22-fonds heeft een ander werkingsgebied (de 21 gemeenten), dan het Financieringsfonds. Voor de voeding van het fonds is aangesloten bij de besluitvorming over de voortzetting van het Financieringsfonds. Uitgangspunt vormt voortzetting van het Financieringschap op het bestaande niveau. Dit niveau vormt een aspiratieniveau en bedraagt e 13,6 miljoen. De geplande voeding van het Financieringschap bestond voor 50% uit bijdragen naar rato van het aantal inwoners. De bijdragen werden voor 50% vastgesteld naar rato van de hoeveelheid uitgegeven grond voor woningbouw en bedrijventerreinen en het gerealiseerde vloeroppervlakte kantoren per gemeente in een gegeven jaar. Bij het sluiten van dit convenant hebben de gemeenten afgesproken de bijdrage naar rato van het inwonersaantal met ingang van 2005 te verlagen met 15% van die bijdrage, zodat deze uitkomt op 42,5% van het aspiratieniveau voor het gehele fonds. Zo wordt een bijdrage geleverd aan het opvangen van de verwachte bezuinigingen op het Gemeentefonds. pB EG19/convtoelichting.doc Deze daling van de bijdragen naar rato van inwoners zal worden gecompenseerd met een verhoging van de bijdragen per m2 uitgegeven grond. Deze verhoging zal echter geschieden in gelijke stappen in drie jaar, zodat het fonds in 2008 zich naar verwachting bevindt op het aspiratieniveau. In de tussenliggende jaren kent het volume van het fonds dus een tijdelijke dip. Overigens is de vraag of in enig jaar het aspiratieniveau ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt afhankelijk van de uitgifte van grond in dat jaar. In de eerdere besluitvorming binnen het Financieringschap zat een groei van de historische bijdrage per gemeente naar een vast bijdrage per inwoner. Om schokken te voorkomen is hiervoor een geleidelijkingroeipad uitgezet in de jaren 2004 tot en met 2007. De verlaging van de bijdrage per inwoner met 15% is berekend ten opzichte van dit ingroei pad. De bovenbeschreven ontwikkeling van bijdragen is vertaald in een bijdragetabel per gemeente in bijlage 2. Toelichting bij bijlage 1: Programma woningbouw en bedrijventerrein De. afspraken over een programma voor woningbouw en bedrijventerreinen in artikel 8 van het convenant zijn vertaald naar concrete opgaven per gemeente in bijlage 1 bij het convenant. Bij deze uitwerking passen een aantal technische kanttekeningen. Opmerkingen bij het onderdeel 'woningbouw': - De cijfers zijn exclusief de overloop uit de Vinex-periode. Dit zijn woningen die geprogrammeerd staan voor de periode tot 2005, maar die nog niet voor 2005 gerealiseerd zijn. (Het betreft een bouwopgave voor de gemeente Eindhoven en Helmond). - De woningbouwcijfers betreffen de netto cijfers. (Netto = aantal te bouwen woningen in een periode minus het aantal te slopen woningen). - Gebaseerd op een behoefte van 20.000 woningen is een planningscapaciteit gewenst die hoger is. Met name voor binnenstedelijke locaties geldt dat er een kans is op planuitval. Bovendien is het wenselijk om buffer te hebben wanneer locaties stagneren. Economische ontwikkelingen, met mogelijk impulsen door de aanwijzing tot Brainport, zijn van invloed op de vraag. Buffercapaciteit is daarom gewenst. Afgesproken wordt dat Eindhoven voor 2008 aangeeft waar een buffercapaciteit van 3000 á 4000 woningen gevonden wordt. Opmerkingen bij het onderdeel 'bedrijventerreinen': - De omvang van de bedrijventerreinen is uitgedrukt in netto-oppervlakten. - De ligging nabij (hoofd-)infrastructuur is een belangrijk uitgangspunt voor de locatiekeuze. Ontwikkelingen t.a.v. de infrastructuur kunnen daarom een reden zijn om locaties in de toekomst te heroverwegen. Dit is het geval wanneer binnen het stedelijk gebied door uitbreiding van bestaande of aanleg van nieuwe infrastructuur goed ontsloten locaties beschikbaar komen. - De vraag naar locaties kan niet gezien worden als een optelling van Iocale behoeften. In het stedelijk gebied rond Eindhoven is per saldo sprake van een voornamelijk regionale markt. - In het kader van het convenant wordt gesproken over Eindhovense behoefte. De vraag naar ruimte door bedrijven wordt niet alleen door Eindhovense bedrijven veroorzaakt. Eindhoven heeft een regionale en bovenregionale functie. Van belang is dat Eindhoven in staat blijft om zich als technologische toplocatie te blijven positioneren. Dat houdt in dat er vooral in de segmenten hoogwaardig en gemengd voldoende aanbod aan locaties beschikbaar moet zijn. Dit wordt beoogd met het convenant. p9 EG19/convtoelichting.doc Overzicht van de bepalingen uit de gemeentewet van voor 7 maart 2002, naar welke bepalingen wordt verwezen in de Ontwerp gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven 2005. Gemeentewet Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten (Gemeentewet, Stb. 96), zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 20 december 2001, Stb.13. Uit Hoofdstuk 11 De Raad Artikel 15. 1. Een lid van de raad mag niet: a. als advocaat, procureur of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de gemeente of het gemeentebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur; b. als g~machtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur; c. als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het aangaan van: 1e overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d; 2e overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de gemeente; d. rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende: 1 e het aannemen van werk ten behoeve van de gemeente; 2e het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de gemeente; 3e het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de gemeente; 4e het verhuren van roerende zaken aan de gemeente; 5e het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de gemeente; 6e het van de gemeente onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen; 7e het onderhands huren of pachten van de gemeente. 2. Van het bepaalde in het eerste lid, onder d, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen. Artikel 20. 1. De vergaderingen van de raad wordt niet geopend voordat blijkens de presentatielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebben de leden tegenwoordig is. 2. Indien in gevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de burgemeester. onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen. 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De raad kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentatielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. Artikel 28. 1. Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over: a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken; b. de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort. 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje. 3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt. 4. Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden. Artikel 29. 1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing: a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was; b. in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld. Artikel 30. 1. Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht. 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje. Uit Hoofdstuk 111 Het College van Burgemeesters en Wethouders Artikel 40. De benoemde wethouder wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanneemt. Artikel 45. 1. Een wethouder kan niet gelijktijdig met zijn functie de betrekking uitoefenen van ambtenaar door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente. 2. Een wethouder kan niet gelijktijdig met zijn functie een betrekking uitoefenen waarin hij door de wet of door een algemene maatregel van bestuur geroepen wordt het gemeentebestuur van advies te dienen. Artikel 46. 1. Indien degene wiens benoeming tot wethouder is ingegaan, een betrekking uitoefent als bedoeld in artikel 45, eerste en tweede lid, draagt hij er onverwijld zorg voor dat hij van de uitoefening van die betrekking wordt ontheven. 2. De raad verleent hem ontslag indien hij dit nalaat. 3. Het ontslag gaat in terstond na de bekendmaking van het ontslagbesluit. 4. In het geval, bedoeld in het tweede lid, is artikel 4:8 van het Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 47. 1. Indien een wethouder een betrekking gaat uitoefenen als bedoeld in artikel 45, eerste en tweede lid, neemt hij onmiddellijk ontslag. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de raad. 2. Artikel 46, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 49. De raad kan een of meer wethouders ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van de raad niet meer bezitten. Op het ontslag besluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 50. 1. Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 49 wordt niet beraadslaagd of besloten, dan nadat de raad ten minste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren heeft verklaard, dat de betrokken wethouders het vertrouwen van de raad niet meer bezitten. 2. De oproeping tot de vergadering waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten wordt ten minste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als de raad heeft bepaald, bij de leden van de raad bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 49. 3. Artikel 28 is niet van toepassing bij besluiten van de raad ingevolge artikel 49 of ingevolge dit artikel. Artikel 56. 1. In de vergadering van het college van burgemeester en wethouders kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. 2. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering. 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het college kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. Artikel 58. De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 29 en 30 zijn ten aanzien van de vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders van overeenkomstige toepassing. Artikel 5~. 1. Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd. 2. Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter. Uit Hoofdstuk VII De Secretaris Artikel 102. De secretaris mag geen handelingen verrichten als bedoeld in artikel 15, eerste lid. Het tweede lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing. Uit Hoofdstuk VIII Algemene bepalingen Artikel 139. 1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. 2. De bekendmaking geschiedt door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. 3. Bij de bekendmaking van een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, wordt de dagtekening vermeld van het besluit waarbij die goedkeuring is verleend of wordt de mededeling gedaan van de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen. Uit Hoofdstuk XV De Gemeentelijke belastingen Artikel 222. 1. Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven. 2. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Het besluit wordt bekend gemaakt overeenkomstig artikel 139. 3. Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belasting verordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. 4. Tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. 5. De belasting wordt ineens geheven, met dien verstande dat de belasting op verzoek van de belastingplichtige in de vorm van een jaarlijkse belasting wordt geheven gedurende ten hoogste dertig jaren, een en ander volgens in de verordening vast te stellen regelen. Artikel 229. 1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van: a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn; b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten; c. het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt. 2. Voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen. Artikêl 229a. De rechten, bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, kunnen worden geheven door de gemeente die het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen toestaat of de diensten verleent, ongeacht of het belastbare feit zich binnen of buiten het grondgebied van de gemeente voordoet. Artikel 229b. 1. In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. 2. Onder de in het eerste lid bedoelde lasten worden mede verstaan bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa. Cie ABA 2 2 NOV. 2004 Overzicht reactie d.b. SRE op standpuntbepaling Helmond op VoorontWerp. Bijlage: 5R Reactie Ben W Helmond d.d. 14-7-2004 Reactie D.B.SRE in Nota van Beantwoording (cursieve passages in Nota geven standpunt d.b.weer)) Alaemeen 1.Besturingsfilosofie 1.Besturingsfilosofie De regio doet alleen wat gemeenten zelf niet Vertrekpunt is samenwerking op basis van kunnen en doet dat op een sobere wijze. Zo min verlengd lokaal bestuur. Onderkend wordt de mogelijk bestuurlijke drukte. Geen uitdijende zorgelijke financiële positie van de gemeenten. Bij bureaucratie. Geen rond pompen van geld. Geen de begroting 2005 is pas op de plaats gemaakt. herverdeelmacht op basis van een voortdurende Een onderzoek naar verdergaande projectendans. bezuinigingsmogelijkheden in 2006 loopt. Wat lokaal kan, moet lokaal gebeuren. Interventie door het SRE moet een duidelijke meerwaarde hebben. Bij de taakvervulling staat het d.b. een sober beleid voor dat nauw aansluit bij de wensen . van de gemeenten. Bij de uitvoering van (eigen) wettelijke taken wordt van het regionaal bestuur verwacht dat zij besluiten neemt. Daarbij worden belangen van de gemeenten nadrukkelijk gewogen. Het is de intentie om rekening houdend met de gedualiseerde verhoudingen de gemeenten bij de voorbereiding van de plannen vroegtijdig te betrekken. In de toelichting bij artikel 25 wordt vastgelegd dat er consultatie van de gemeenten plaatsvindt over strategische plannen. Bij consultatie van gemeenten over andere belangrijke aangelegenheden (artikel 26) moet gedacht worden aan zaken als: beleidskader cafetariamodel, beleidskader ISV e.d. 2.Beleidskaders fondsen 2.Beleidskader fondsen Gevraagd is om beknopte beleidskaders voor het Verstrekt is een overzicht waarin per in te stellen functioneren van de diverse fondsen in de praktijk. fonds (regionaal stimuleringsfonds, regionaal Hoe wordt geborgd dat de twee steden in de mobiliteitsfonds, regionaallSV-fonds en regio, die deelnemen aan het landelijk grote Financieringsfonds strategische projecten steden beleid worden gefaciliteerd in plaats van stedelijk gebied Eindhoven) wordt aangegeven beperkt door de door de regio in te stellen en te de aard van het fonds, het doel, de criteria, de beheren fondsen? Kan perspectief worden voeding, wie besluit en welke gezocht in de richting van beperking van besluitvormingseisen gelden. In het verplichtingen, beperkingen van doelen en portefeuillehoudersoverleg regionale financiering projecten en van effectieve beperking tot de zal bestuurlijk naar afstemming gezocht moeten aanjaagfunctie van externe middelen? Kunnen de worden tussen de verschillende stortingen in het mobiliteitsfonds worden beperkt bestedingsprogramma's en gezorgd moeten tot de door rijk en provincie aan (samenwerkende) worden voor prioritering van voorstellen tot gemeenten over te dragen middelen, zoals met regionale projectfinanciering. name de gebundelde doeluitkering (GDU)? Het regionaal stimuleringsfonds kan gezien worden als een financieel basisinstrument van alle 21 gemeenten. De andere fondsen zijn bijzondere fondsen qua doelstelling of qua gebied. Het mobiliteitsfonds wordt gevoed vanaf 1-1-2005 uit de brede doeluitkering die het SRE ontvangt van het rijk. Een gedeelte van dit budget wordt bestemd voor het openbaar vervoer en het overige deel wordt gestort in het regionaal mobiliteitsfonds. Voorlopig zullen geen bijdragen aan de Qemeenten gevraaQd worden ter voedinQ 10-11-2004 MO/BJZ/FC 1 ~ 3.1SV-fonds Bereidheid bestaat om 5% van ons ISV-budget conform Rotterdams model over te dragen aan de regio om daarmee als regio als geheel in de gelegenheid te stellen meer ISV-gelden dan thans ter beschikking te krijgen voor projecten in de deelnemende gemeenten. Gelet op de doelstellingen van het ISV-budget gaan wij er van uit dat in elk geval die 5% weer voor Helmondse projecten worden ingezet. Wij krijgen wel graag de toezegging dat voor het beheer van de ISV- budgetten een beknopt beleidskader wordt vastgesteld en dat de uitvoering beleidsarm gaat geschieden. Over 4 jaar zullen wij deze werkwijze evalueren en zo nodig daarop terug komen. 4.Regionale projecten Graag verduidelijking op het punt van de regionale projecten. Kan regionale bemoeienis worden beperkt tot de mogelijkheid van inhuur en ondersteuning en de verplichting achteraf verantwoording af te leggen? Graag in de toelichting (bij artikel 5) erkenning van het uitgangspunt dat krachtige gemeenten niet zonder een eigen gemeentelijk grondbeleid en grondbedrijf kunnen en dat de consequentie daarvan is dat ook in het centraal stedelijk gebied zeer terughoudend moet worden omgegaan met de toe te kennen bevoegdheden. 10-11-2004 MO/BJZ/FC van het regionaal mobiliteitsfonds. Eventuele niet gedekte kosten uit fonds worden verdeeld over de partijen die profijt hebben. De discussie over het uitvoeringsprogramma RWP kan tot gevolgd hebben dat er een aanvullende bijdrage van de gemeenten(solidariteitsbijdrage) nodig is. In dit geval wordt de procedure neergelegd in artikel 26 (MO/BJZ: moet zijn artikel 29) toegepast. Het dagelijks bestuur hecht grote waarde aan het gezamenlijk optrekken van de gemeenten. Solidariteit juist ook in het gezamenlijk ondersteunen van regionale projecten is een groot goed. De regio heeft zich daarin, ook landelijk gezien, nadrukkelijk onderscheiden. De wens van een groot aantal gemeenten tot het optrekken van de gekwalificeerde meerderheid bij de vaststelling van de hoogte van de gemeentelijke bijdrage van 2/3 naar 3/4 van het aantal aanwezige regioraadsleden wil het dagelijks bestuur, waar het hecht aan een breed draagvlak honoreren Een beroep wordt gedaan op de overige gemeenten om hierin te bewilligen (noot MO/BJZ: in artikel 8 lid 5 juncto artikel 9 lid 5 is dit vastgelegd met de toevoeging dat niet een enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren) 3.1SV-fonds Door de regioraad wordt een beleidskader vastgesteld. Op basis van dit beleidskader wordt een regionaal meerjaren ontwikkelingsprogramma vastgesteld In het beleidskader wordt aandacht besteed aan de beleidsaccenten en de prioritering en wordt aangegeven hoe van de ingediende projecten een regionaal programma gemaakt wordt. Dit kader zal recht moeten doen aan de aan de orde zijnde problematiek en de grootstedelijke problematiek doet zich nu eenmaal voor in de steden. Van tevoren vastleggen dat Eindhoven en Helmond hun budget minimaal terugkrijgen doet afbreuk aan de regionale insteek, ook al ligt het op basis van ervaringscijfers in de rede te veronderstellen dat dit in de praktijk het geval zal zijn. 4.Regionale projecten De bevoegdheden betreffende het regionaal grondbeleid (artikel 5 lid 1 sub j) zijn rechtstreeks ontleend aan het wetsontwerp Wgr-plus. Deze bevoegdheid bestond in het verleden ook op grond van de Kaderwet bestuur in verandering. Bevoegdheid is in het verleden alleen ingezet voor de verdeling Vinexmiddelen. Dezelfde terughoudende opstelling wordt gehandhaafd Gekoppeld aan de woningbouwafspraken vanaf 2005 zullen opnieuw rijksbijdragen worden ontvangen, die op basis van nader door de regioraad vast te stellen beleidsregels zullen rond verdeeld over de betrokken gemeenten naar rato van hun bouwprestatie. Voor de BOR-gemeenten wordt verwezen naar de afspraken in het 2 convenant stedelijk gebied Eindhoven Aangegeven wordt dat indien er aanleiding is om grondbeleid in te zetten als regionaal instrument men daarvoor een beleidskader zal ontwikkelen dat in discussie gebracht wordt met de gemeenten. Artikel 26 (MO/BJZ: moet zijn artikel 29) is in dat geval van toepassing. 5.Samenstelling bestuur Geen beperkingen op voorhand wat betreft de 5.Samenstelling bestuur samenstelling van de regionale bestuursorganen De huidige bepalingen in het Voorontwerp over de en bevordering actieve informatie en bestuursstructuur worden gehandhaafd in verantwoording. afwachting van de nadere uitwerking van de discussienotitie duallisering bestuursorganen SRE, waarvoor inmiddels een bestuurlijke werkgroep in het leven is geroepen, die in het voorjaar van 2005 zal rapporteren. Middels de introductie van een digitale . nieuwsbrief en de introductie van een bestuurlijk Informatiesysteem(bis.sre.nl) wordt invulling gegeven aan de informatieplicht. 6.0vername rijks- en provinciale taken Gemeenten moeten in de gelegenheid zijn om 6.0vername rijks- en provinciale taken een oordeel te geven over de wenselijkheid van Gelet op de besluitvorming ten provinciehuize overname van bevoegdheden van rijk of provincie (zomer 2004) over de implementatie van het Initiatiefvoorstel bestuurlijke Organisatie Zuidoost- Brabant (PS 26 juni 2000) mag geen substantiële uitbreiding met provinciale taken worden verwacht. Wij zijn in overleg met het college van GS om te komen tot uitwerking van het Statenbesluit van juni 2000. Het gaat daarbij in wezen om een versterking van de adviesfunctie van het SRE ten aanzien van een aantal welzijnstaken en om het oormerken van (een proportioneel deel van) provinciale budgetten voor onze regio (o.a.ISV). Wij zien geen reden om deze taken langs de meetlat van het beleidskader cafetariamodel te houden. Provinciale taken zijn per definitie taken voor alle gemeenten. Wel willen wij gehoor geven aan het verzoek om de overdracht van rijks- en provinciale taken aan te merken als belangrijke aangelegenheden in de zin van artikel 26 (MO/BJZ: moet zijn artikel 29). Ook wij hechten belang aan goed bestuurlijke verhoudingen. Ook ons staat bij de overdracht van taken de inhoud centraal. De uitvoering zal dan ook in goed en gemeenzaam overleg met de provincie worden vormgegeven. Artikelsaewiis Artikel 3 Artikel 3 In dit artikel is de missie van het SRE neergelegd. Gelet op de problematiek van transformatie en In het tweede lid is toegevoegd het onderwerp herordening van het landelijk gebied wordt ook plattelandsontwikkeling. Niet helder is wat het gewerkt aan een bijzondere opdrachtformulering verschil is met de andere beleidsitems, die in het voor het landelijk gebied. Besluitvorming over de tweede lid zijn benoemd. bijzondere opdrachtformulering voor het landelijk gebied nog voor de vaststelling van de nieuwe gemeenschappelijke regeling, zoals door Someren gevraagd kunnen wij niet garanderen. Wij zullen ons best doen OP zo kort mogelijke 10-11-2004 MO/BJZlFC 3 , " Artikel 4 Uitgangspunt dient steeds te zijn dat door de provincie of het rijk blijvend een kostendekkende vergoeding betaald wordt, als dat niet gebeurt dient het SRE de betreffende taken niet uit te voeren, tenzij de raden van de deelnemende gemeenten hiermee instemmen. Artikel 5 lid 1 sub bonder 6 Beheer ISV-budget Artikel 5 lid 1 sub conder 5 Instellen en beheer mobiliteitsfonds Artikel 5 lid 1 sub e Gevraagd is om herformulering van dit artikel: "Het opstellen en onderhouden van een regionale milieuvisie, die alleen beleidsdoelstellingen dient te bevatten, die de gemeentegrenen overstijgen. Bij de vaststelling dient rekening gehouden te worden met de gemeentelijke beleidsplannen van de aangesloten gemeenten. De regionale milieuvisie heeft geen bindende en verplichtende werking voor de aangesloten gemeenten". Artikel 5 lid 1 sub j Het geven van voorschriften over grondbeleid c.a. Artikel 5 lid 1 sub k Betreft het regionaal stimuleringsfonds 10-11-2004 MO/BJZ/FC termijn hierin meer inzicht te bieden Plattelandsontwikkeling is als belang toegevoegd, omdat in het kader van de reconstructie van het landelijk gebeid belangrijke facilitering vanuit het SRE aan de gemeenten plaats heeft. Artikel 4 Voor het uitvoeren van rijks- en provinciale taken geldt als uitgangspunt dat een kostendekkende vergoeding verkregen wordt. Alvorens de regioraad tot aanvaarding besluit zullen de gemeenten in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven. Artikel 5 lid 1 sub bonder 6 Zie hierboven onder de kop algemeen Artikel 5 lid 1 sub conder 5 Zie hierboven onder de kop algemeen Artikel 5 lid 1 sub e De milieutaak behoort tot het wettelijk takenpakket, dat ingevolge de Wgr-plus gaat gelden voor alle plusregio's. Het spreekt vanzelf dat de regionale milieubeleidsvisie (of zoals Eindhoven correct vermeldt, het milieubeleidsplan ingevolge artikel 4.15a Wet milieubeheer) zich richt op de regionale, grensoverschrijdende milieu problematiek en rekening houdt met (of nog liever: aansluit op) de gemeentelijke beleidsnota's. Een regionale milieubeleidsvisie (of regionaal milieubeleidsplan) beoogt een kader te scheppen voor het jaarlijks programma ingevolge artikel 4.15b van die wet. Onder andere Eindhoven heeft aangedrongen op een dergelijk richtinggevend document. Het is niet de bedoeling dat deze visie de regionale gemeenten rechtstreeks bindt of tot verplichtingen aanzet. Voorzover deze opvatting explicitering behoeft zullen wij deze opnemen in de toelichting op de gemeenschappelijke regeling. Artikel 5 lid 1 sub j Tot dusver is in deze grote terughoudendheid betracht en dit zal ook naar de toekomst het geval zijn. Wanneer er aanleiding is om grondbeleid in te zetten als regionaal instrument zal daarvoor een beleidskader in discussie met de gemeenten worden gebracht. Daarin zal de mogelijkheid van compensatie bij schade nader worden bezien. Op voorhand doen wij daarover geen uitspraak. Dit beleidskader zien wij als een onderwerp waarop artikel 26(MO/BJZ: moet zijn artikel 29) van toepassing is. Artikel 5 lid 1 sub k Een algemeen beleidskader hoe omgegaan wordt met het beheer en vaststelling van de gemeentelijke bijdrage aan het regionaal stimuleringsfonds kunnen wij Helmond nu niet 4 Artikel 6 Definitie regionaal project wordt cruciaal geacht. Gevraagd is in de toelichting meer helderheid te geven op dit punt. Stedelijke speerpunten hebben naar onze opvatting gelet op het boven lokaal belang en regionale uitstraling het karakter van regionaal project. Artikel 7 Wij wijzen er op dat de opzet van het Financieringsschap een andere was dan het ¿5,22 Fonds. Het Financieringsschap financierde alleen maar gemeentelijke projecten. Het ¿5,22 Fonds betaalde ook bijdragen aan private partijen. De vraag is of dat onderscheid niet in stand moet blijven of dat de bijdrage per inwoner niet hoger zou moeten zijn. Gezien de budgettaire positie van de gemeenten is dat laatste naar onze opvatting ene irreële veronderstelling. Daarnaast gold binnen het Financieringsschap de regel dat de stedelijke gemeenten Eindhoven en Helmond tenminste bijdragen kregen toegewezen tot het bedrag van hun eigen bijdragen. Naar onze opvatting dient de bevoegdheid van het SRE om baatbelasting te heffen ex artikel 222 Gemeentewet als dekkingsmiddel in de beschouwingen betrokken te worden voor de financiering van regionale projecten, indien de mogelijkheden om via het regionale stimuleringsfonds co-financieringsmiddelen te verstrekken zonder de gemeentelijke bijdrage te verhogen onder druk komt te staan. bieden. Wij zullen, zoals we dat in het verleden gedaan hebben, de gemeenten periodiek inzicht geven in de stand van de fondsen. Het portefeuillehoudersoverleg regionale financiering vervult ten aanzien van dat beheer een belangrijke adviserende functie. De vaststelling van de gemeentelijke bijdrage- geschiedt door de regioraad (3/4) Artikel 6 Regionaal project is volgens de regeling een project dat door de regioraad als zodanig is aangemerkt bij de vaststelling van een beleidsdocument met een (meerjarig) uitvoeringsprogramma. Dit kunnen stedelijke speerpunten zijn maar evenzeer projecten in het landelijk gebied. Het bevorderen van een evenwichtige en harmonische ontwikkeling van de regio is immers de missie van het samenwerkingsverband. Artikel 7 Zoals hierboven vermeld was de aanvankelijke bedoeling te komen tot één groot regionaal stimmuleringsfonds, dat gevoed werd door meerdere geldstromen en waaruit op basis van duidelijke criteria cofinancieringbijdragen worden verstrekt. Onderdeel van dat grote stimuleringsfonds zouden zijn de middelen, die de 8 stedelijke gemeenten bijeenbrengen in het Financieringsschap strategische projecten stadsregio Eindhoven Omdat daarmee de stedelijke gemeenten meer zouden inbrengen in het fonds dan de landelijke gemeenten werd een overgangstermijn bepaald van 5 jaar. Na die 5 jaar zouden alle gemeenten ene gelijk bedrag per inwoner inleggen. Tijdens die overgangsfase zou de voeding en de besteding van de middelen binnen afzonderlijke, door schotten, gescheiden kamers plaatsvinden. Ten tijde van het uitbrengen van het voorontwerp waren de gedachten over de meest wenselijke vormgeving van het bijzonder arrangement voor het centraal stedelijk gebied nog niet geheel uitgekristalliseerd Thans is helder dat het Financieringsschap onder de bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven als financieringsfonds voor de 8 stedelijke gemeenten zijn vervolg krijgt. Dientengevolge kan in artikel 7 handelend over het regionaal stimuleringsfonds geheel lid 7 worden geschrapt. In artikel 6 lid 5 (Noot MO/BJZ: moet zijn artikel 7 lid 5) is sprake van de bevoegdheid om baatbelasting te heffen. Hoewel de feitelijke toepasbaarheid beperkt blijft tot de situatie dat het SRE bij het niet kunnen of het niet willen door een gemeente, zelf voorziet in de regionalisering van een regionaal project, derhalve zelf de exploitatie ter hand neemt, kan het worden beschouwd als een tooi in de regionale gereedschapskist. De bevoeQdheid van het SRE Iaat onverlet de 10-11-2004 MO/BJZ/FC 5 , bevoegdheid van gemeenten tot het heffen van baatbelasting. De suggestie van Helmond om baatbelasting als dekkingsmiddel voor de financiering van regionale projecten, in beeld te brengen als de mogelijkheden via het regionale stimuleringsfonds co-financieringsmiddelen te verstrekken zonder de gemeentelijke bijdrage te verhogen onder druk komt te staan, zal te QeleQenertijd nader moeten worden bezien. 10-11-2004 MO/BJZ/FC 6 |