- Bestuur
- Raadsvoorstellen RV 32 Verordeningen Wet werk en bijstand
Raadsvoorstellen RV 32 Verordeningen Wet werk en bijstand
Documentdatum | 03-02-2004 |
---|---|
Bestuursorgaan | Gemeenteraad |
Documentsoort | Raadsvoorstellen |
Samenvatting |
GEMEENTERAAD VAN HELMOND Vergadering 3 februari 2004, agendapunt Onderwerp : Vaststelling verordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand Bijlage B&W vergadering Dienst I afdeling : 32 : 6 januari 2004 : SE.WIZ Aan de gemeenteraad, Vanaf 1 januari 2004 is er een nieuwe bijstandswet: de Wet werk en bijstand (WWB). Deze wet vervangt de bestaande Algemene bijstandswet (Abw) en de gemeentelijke reintegratieregelingen zoals de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) , alsmede de bijbehorende uitvoeringsbesluiten en het Besluit jO-banen. De nieuwe wet kenmerkt zich door: a. Uitgangspunt is werk en in de tweede plaats pas het verstrekken van uitkering ("werk vóór inkomen"). b. Verdergaande verantwoordelijkheid van de gemeente en een terugtredend Rijk. c. Vermindering en versoepeling van regelgeving en ontschotting van budgetten. Gemeenten krijgen dus meer verantwoordelijkheid en meer beleidsruimte. Deze beleidsruimte dient onder meer te worden ingevuld middels verordeningen. Daartoe treft u bijgaand aan: a. Reintegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond; b. Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond; c. Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond; d. Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Helmond; e. Verordening Minimaregelingen. a. Reïnteqratieverordeninq Wet werk en bijstand qemeente Helmond Volgens de WWB heeft ons college de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid WWB en artikel 10 eerste en tweede lid WWB. Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden: De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente; Het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen; Het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken; De beschikbaarheid van financiële middelen. De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. b. Maatreqelenverordeninq Wet werk en bijstand qemeente Helmond In tegenstelling tot de oude bijstandswet waarin het sanctiebeleid (maatregelen en boeten) wettelijk was geregeld, verplicht de nieuwe wet Wet werk en bijstand (WWB) de gemeente om zelf beleid vast Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 1 te stellen ten aanzien van de rechten en de plichten van de cliënt. Uw raad dient mede met het oog op de rechtszekerheid van de cliënt het eigen beleid in een verordening vast te leggen. In de maatregelenverordening (artikel 8, lid 1, onder b, WWB) legt de gemeente haar beleid vast op welke wijze de bijstand wordt verlaagd indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren. Het verlagen van de bijstand vanwege het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen wordt aangeduid als het opleggen van een maatregel. De verordening vormt de juridische grondslag om maatregelen op te leggen wanneer een uitkeringsgerechtigde niet aan een verplichting voldoet. Wanneer wordt geconstateerd dat de uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen (inclusief de verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde middels een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan de bijstand tijdelijk worden verlaagd. Dit houdt ook in dat als de uitkeringsgerechtigde geen juiste informatie verstrekt de uitkering lager kan worden vastgesteld. c. Verordenina krediethypotheek en pandrecht bijstand qemeente Helmond De Wet werk en bijstand kent ten opzichte van de Abw een aantal wijzigingen in de regeling van de gevolgen voor de bijstand van het vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. De nieuwe regeling is niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendomswoning en woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De Wet werk en bijstand beoogt hiermee de rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd. Voorts is het aan de gemeente gelaten om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst. Met deze verordening wordt gekozen voor de hiervoor bedoelde zekerheidsstelling door middel van hypotheek dan wel pandrecht. Naast deze verordening is er nog een door ons college vastgesteld besluit (Besluit krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond) met daarin opgenomen nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of onder vestiging van pandrecht dient te worden verleend. Het gaat hierbij om een aangepaste versie van het vroegere Besluit krediethypotheek bijstand. d. Verordenina Toeslaaen en Verlaainaen Wet werk en bijstand aemeente Helmond Net als de Abw draagt ook de WWB gemeenteraden op (artikel 8, eerste lid, onder c) bij verordening regels vast te stellen m.b.t. het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 30 WWB. In de Memorie van Toelichting bij laatstgenoemd artikel staat dat het gemeentelijk beleid een categoriaal karakter moet dragen en wel in die zin dat uit de verordening moet blijken voor welke categorieën er een verhoging of verlaging van de landelijke norm plaatsvindt en op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging of verlaging wordt vastgesteld. De verordening moet een zodanig karakter hebben dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt. De Invoeringswet (art.3) zet de Toeslagenverordening Abw van rechtswege om in een Toeslagenverordening WWB. Uit oogpunt van leesbaarheid (nog verwijzing naar Abw-artikelen) dient de huidige verordening wel aangepast te worden op de WWB. Voorgesteld wordt om de huidige 'Verordening Toeslagen en verlagingen algemene bijstandswet 2002' (laatstelijk op 3 december 2002 door uw raad vastgesteld) te continueren en geen nieuwe Toeslagenverordening vast te stellen. Wel dient deze (technisch) aangepast te worden op de WWB. In het onderhavig concept is deze verordening aan de WWB aangepast. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 2 e. Verordeninq Minimareqelinqen In Helmond worden momenteel een aantal inkomensondersteunende regelingen voor minima uitgevoerd. Het gaat om de uitvoering van de bijzondere bijstand, met daaronder schuldhulpverlening en minimaplusfonds en uitvoering van de regeling kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. Doordat er voor 2004 als gevolg van Rijksbezuinigingen sprake is van aanzienlijke uitnamen uit het gemeentefonds hebben wij op 21 oktober j.1. besloten tot overgangsbeleid voor het jaar 2004. Voor de begroting van 2005 kan daardoor in het kader van de voorjaarsnota naar een meer structurele sluitende aanpak gekeken worden. Het overgangsbeleid voor 2004 omvat onder meer het laten vervallen van het minimaplusfonds voor een aantal onderdelen, met uitzondering van het ouderenvervoer. Hierbij is rekening gehouden met de uitgangspunten van het Rijksbeleid met de invoering van de Wwb per 1 januari 2004. Een andere ontwikkeling als gevolg van rijksbeleid betreft het uitvoeren van de regeling 'Toeslag voor langdurige minima zonder arbeidsperspectief in 2003'. Bij besluit van de raad van 29 mei 2002 is de Verordening Minimaplusfonds vastgesteld. Na de inwerkingtreding van deze Verordening nopen de hierboven beschreven ontwikkelingen tot wijziging van het minimabeleid en de daarvoor vastgestelde verordening. Met het oog op mogelijke verwarring die ontstaat bij het handhaven van de citeertitel 'Verordening Minimaplusfonds' wordt voorgesteld de 'Verordening Minimaregelingen' vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de 'Verordening Minimaplusfonds'. Wij stellen u voor om vast te stellen - Reintegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Helmond; - Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond; - Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond; - Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Helmond; - Verordening Minimaregelingen. Het advies van de commissie samenleving en economie zal, na ontvangst, voor u ter inzage worden gelegd. Burgemeester en wethouders van Helmond, De burgemeester, Drs. AAM. Jacobs De secretaris, Mr. AC.J.M. de Kroon. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 3 BESLUIT I Bijlage: 32 Raadsvergadering d.d.: 3 februari 2003 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2004. Gelwt op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, besluit: vast te stellen de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond. Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1 BeariDsomschriivinaen In deze verordening wordt verstaan onder: a. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de Ioaw of de loaz; b. Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het Centraal orgaan Werk en Inkomen (CWI); c. Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigden zijn; d. jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers niet ouder dan 23 jaar; e. voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid; f. de wet: de Wet werk en bijstand; g. Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; h. loaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond j. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Helmond k. Awb: de Algemene wet bestuursrecht; I. Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet; m. Personen: personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering (Anw-ers) , niet- uitkeringsgerechtigden (Nuggers) alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet. Artikel 2. ToeDassinasaebied De Algemene subsidieverordening gemeente Helmond is niet van toepassing. Paragraaf 2 Beleid en financiën Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 4 Artikel 3 Opdracht colleae 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 1 A, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. 2. 3. Artikel 4 Beleidsplan 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering. Dit plan omvat in elk geval . een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; . de criteria voor het ontheffingen beleid ten aanzien van de arbeidsverplichting; Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet. 2. 3. Artikel 5 Aanspraak OP ondersteunina 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 1 A, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan. 2. Artikel 6 Verplichtinaen van de cliënt 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening gemeente Helmond. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. 2. 3. 4. Artikel 7 Budaet- en subsidieplafonds 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. 2. Paragraaf 3 Voorzieningen Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 5 Artikel 8 AIQemene bepalinQen over voorzieninqen 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 4 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 lid 1, 17 en 18 lid 1 en 2 van de wet en de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet nakomt; indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een doelmatige ( arbeidsmarktrelevante) arbeidsinschakeling. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 19, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaalde, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of - vaststelling; d. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies; e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f. het vragen van een eigen bijdrage g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. 2. 3. b. c. d. 4. Artikel 9 WerkstaQes 1. Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het Ieren functioneren in een arbeidsrelatie. Deze werkstage duurt maximaal 12 maanden. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. 2. 3. 4. 5. Artikel 10 Sociale activerinQ 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling. Sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject kan gedurende een maximale periode van 24 maanden plaats vinden. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de verplichtingen en termijnen die aan sociale activering worden verbonden. 2. 3. 4. Artikel 11 DetacherinJ::lbanen uitQevoerd door een reïnteQratiebedriif 1. Het college kan aan een reïntegratiebedrijf opdracht geven een uitkeringsgerechtigde een dienstverband aan te bieden, gericht op arbeidsinschakeling; De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie. 2. 3. 4. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 6 Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht OP reïntegratie 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling; Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. 2. 3. Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht OP participatie 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op participatie; Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers met werknemers, die op 1 januari 2004 in een dienstbetrekking werkzaam is bij die werkgever, waar werknemer op 31 december 2003 in dezelfde dienstbetrekking en functie werkzaam was, overeenkomstig het op 31 december 2003 geldende Besluit In en Doorstroombanen (Besluit 17-12-1999, Stb. 591) en de daarop betrekking hebbende wijzigingen en regelingen; Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. Minimaal eenmaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. 2. 3. 4. 5. Artikel 14 Investeringstegemoetkomina 1. Het college kan een eenmalige investeringstegemoetkoming verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op duurzame werkaanvaarding; Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de hoogte, en de verplichtingen die aan de investeringstegemoetkoming worden verbonden. 2. Artikel 15 Reïntearatietraiecten 1. Het college kan in de vorm van producten reïntegratietrajecten aanbieden gericht op arbeidsmarktrelevante arbeidsinschakeling. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de hoogte, en de verplichtingen die aan het reïntegratietraject worden verbonden. 2. Artikel 16 Scholing 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsmarktrelevante arbeidsinschakeling. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing voor de persoon, de arbeidsmarktrelevantie van de opleiding, de duur en de maximale kosten. 2. 3. Artikel 17 Inkomstenvriilatina Inkomsten uit arbeid in een loondienstverband, als bedoeld in artikel 31, lid 2 sub 0 van de wet, worden geacht bij te dragen aan arbeidsinschakeling. Artikel 18 Premies 1. Het college kan aan personen een activeringspremie toekennen voor het deelnemen aan vrijwilligerswerk. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over het vrijwilligerswerk dat voor premies in aanmerking komt, doelgroepen, tijdsduur, hoogte van de premies en verplichtingen die aan de premies worden verbonden. 2. Artikel 19 Overige vergoedingen 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsmarktrelevante arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij, niet limitatief, in ieder geval om: . reiskosten Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 7 2. . kosten voor kinderopvang Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de vergoeding, de hoogte, en de verplichtingen die aan de vergoeding worden verbonden. Artikel 20 Voorzieningen gericht OP nazorg Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13, voorzieningen bieden gericht op nazorg. Paragraaf 4 Slotbepalingen Artikel 21. Aansprakelijkheid. vrijwaring en wijziging 1. De gemeente Helmond aanvaardt geen aansprakelijkheid voor het vervallen van de subsidie als gevolg van het niet naleven door de werkgever van deze uitvoeringsregels, de in de beschikking en of richtlijnen, vastgelegde voorwaarden. De gemeente Helmond aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de kosten en / of schade ontstaan door handelen of nalaten van de werknemer en / of werkgever. De werkgever vrijwaart de gemeente Helmond van alle aanspraken van de werknemer ten gevolge van geschillen met de werkgever of ten gevolge van de uitvoering van de uitvoeringsregels. De gemeente Helmond verstrekt de werkgever geen subsidie indien de werkgever, in het kader van de beëindiging van de dienstbetrekking of aanstelling, via een rechterlijke uitspraak dan wel via arbitrage is gehouden tot doorbetaling van loon. Deze uitvoeringsregels kunnen worden gewijzigd. Indien en voorzover de inhoud van de wijzigingen daartoe aanleiding geeft zal de gemeente Helmond de voorwaarden en / of beschikking aanpassen en gaan de wijzigingen tegelijkertijd in met de vastgestelde ingangsdatum van de wijziging. De wijzigingen zullen worden toegezonden door of namens burgemeester en wethouders aan de werkgever. Indien sprake is van gewijzigd gemeentelijk beleid, en de gevolgen van de wijzigingen van deze uitvoeringsregels zijn nadelig voor de werkgever, zal de gemeente die wijzigingen laten ingaan met ingang van 1 januari van het nieuwe kalenderjaar. 2. 3. 4. Artikel 22. Onvoorziene omstandigheden 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. 2. Artikel 23. Teruavorderina van subsidie 1. Terugvordering van subsidie vindt plaats, behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage, naast de redenen vermeld in deze verordening, overeenkomstig en op grond van artikel 58 lid 1 sub a en lid 3 en 4 van de Wet Werk en Bijstand en artikel 60 van de Wet Werk en Bijstand. Voor 'bijstand' wordt gelezen 'subsidie' in de zin van deze verordening. Subsidie die door burgemeester en wethouders verstrekt zijn op grond van verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen kunnen te allen tijde worden teruggevorderd. Burgemeester en wethouders kan eventuele invorderingskosten verhalen. 2. Artikel 24. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als "Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond" Artikel 25. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking zes weken na de bekendmaking hiervan en werkt terug tot en met 1 januari 2004, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over deze verordening onherroepelijk is toegelaten. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 3 februari 2004. De raad voornoemd, De griffier, De voorzitter, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 8 Toelichting algemeen Inleiding Volgens de Wwb heeft B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid: Artikel 8 lid 1 onder a: De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. Artikel 8 lid 2: De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. Artikel 10 lid 1en 2: 1.Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaanden wet en niet- uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren. Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden: De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente; het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen; het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken; De beschikbaarheid van financiële middelen. De verordening: procedureel of uitgebreid De Wwb vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks is het uitgangspunt, dat de gemeenteraad belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vastlegt. Voorgesteld wordt een procedurele verordening waarbij alleen vastgelegd wordt op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college. Bij de inrichting van de verordening is bij elk onderwerp nagegaan in welke mate criteria en uitgangspunten vast moeten liggen ofwel in welke mate het college de bevoegdheid moet krijgen om eigen afwegingen te maken. Bovenstaande afwegingen hebben in deze verordening tot de volgende systematiek geleid: Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 8 en 20 tot en met 24. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen van de cliënt verwerkt. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elke verordening voorkomen (definities, hardheidsclausule, etc.). Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 9 De artikelen 9 tot en met 19 gaan over specifieke voorzieningen. In artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald. Het is derhalve aan de gemeente om te bepalen of, en op welke wijze, artikelen over specifieke voorzieningen worden opgenomen. Relatie met andere verordeningen De Wwb geeft de gemeenteraad ook opdracht om een verordening vast te stellen op een ander terrein, die een relatie heeft met de reïntegratieverordening namelijk de afstemming. Maatreqelenverordenina aemeente Helmond De Wwb vraagt tevens aan de gemeente een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Gekozen is voor twee afzonderlijke verordeningen. Artikelsgewijs toelichting Artikel 1 Beqripsbepalinqen Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen. De definitie van jongeren (onderdeel d) is nodig indien de gemeente specifieke voorzieningen voor jongeren wenst in te zetten. Artikel 3 Opdracht colleae In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren. In de Wwb is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten. Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt. Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Artikel 4 Beleidsplan Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt Wwb aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid om met deelplannen te werken. Voorgesteld wordt te werken met een jaarlijks beleidsplan Reïntegratie. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 10 Het tweede lid biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen. Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU. Artikel 5 Aanspraak OP ondersteuninq De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). Artikel 6 Verplichtinqen van de cliënt In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Artikel 7 Budqet- en subsidieplafond De gemeente kan, om de financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit Iaat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Artikel 8 Alqemene bepalinqen over voorzieninqen In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 11 Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detachering baan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, (eventueel) gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de Wwb. Artikel 9 Werkstaqes Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het Ieren werken staat centraal. Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten; die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander; die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon; de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Het eerste lid van artikel 9 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde 'snuffelstage', waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het Ieren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega's. Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van twaalf maanden. Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage- overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 12 Artikel 10 Sociale activerina Volgens de Wwb dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop. Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, is de overweging gemaakt tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij. Dit betekent, gelet op de verplichtingen vanuit de Wwb, dat in beginsel alleen kosten die gemaakt worden voor sociale activering gericht op arbeidsinschakeling betaald worden uit het werkdeel. Artikel 11 Detacherinabanen uitaevoerd door een reïntearatiebedriif Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De Wwb geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf. Het is wenselijk dat de gemeente hiervoor kiest. De gemeente is niet ingericht op het zelfstandig uitvoeren van detacheringbanen De gemeente dient ten aanzien van de rechtspositie van de werknemer afspraken te maken met het reïntegratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning. Artikel 12 Loonkostensubsidies qericht OP reïnteqratie Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de Wiw, echter, onder de Wwb zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Bij de inzet van dit instrument dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. De Europese regelgeving bepaalt dat bij de loonkostensubsidies in de private sector de subsidie maximaal 50% van de totale loonkosten mag beslaan. Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. Artikel 13 Loonkostensubsidies aericht OP participatie De Wwb geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch kan de gemeente ervoor kiezen personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden. Ook hier dient de Europese regelgeving in de gaten te worden gehouden, al ligt het meer in de lijn der verwachting dat deze banen, net als de oude ID-banen, met name worden vormgegeven in de collectieve sector. Dit instrument dient echter bij hoge uitzondering ingezet te worden en slechts voor een beperkte periode om te voorkomen dat een nieuwe '10 problematiek' gaat ontstaan. Het eerste lid geeft weer de basis voor het verstrekken van de subsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het hier gaat om een participatievoorziening. Het tweede lid is de basis voor het verstrekken van subsidie ten behoeve van de bestaande 10 banen. Het derde lid regelt hetzelfde als artikel 12, tweede lid. Deze loonkostensubsidie is weliswaar primair een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen, dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op kan houden na het plaatsen van de werknemer. De Wwb gaat ervan uit dat ook deze werknemer uiteindelijk uit moeten stromen naar reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 13 Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. Artikel 14 Investerinqsteqemoetkominq In de praktijk blijkt de behoefte te bestaan aan een instrument waarbij de werkgever een gering bedrag meekrijgt als investeringstegemoetkoming in de startkosten bij het aannemen van een nieuwe werknemer. De werkgever wil in de praktijk vaak wel iemand aannemen maar wil niet dat de kosten voor de baten uitgaan. Om een nieuwe werknemer in dienst te nemen dienen de nodige administratieve handelingen verricht te worden. De werkgever wil vaak een tegemoetkoming in deze kosten. De startsubsidie kan in hoogte variëren per werkgever en er kunnen voorwaarden aan verbonden worden. Artikel 15 Reïnteqratietraiecten Een reïntegratietraject bestaat uit verschillende producten die er op gericht zijn de kwalificaties c.q. competenties van de werknemer te vergroten en daarmee zijn kansen op de reguliere arbeidsmarkt. Dit artikel biedt de mogelijkheid de verschillende producten aan te bieden en maatwerk te bieden. De insteek dient daarbij te zijn dat alleen ingezet wordt op arbeidsmarktrelevante trajecten en opleidingen. Artikel 16 Scholinq Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Dit artikel is nodig om de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden te kunnen formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. De insteek dient te zijn dat alleen ingezet wordt op arbeidsmarktrelevante instrumenten en opleidingen. Artikel 17 Inkomstenvriilatinq Artikel 31 lid 2 onder 0 van de Wwb regelt de inkomstenvrijlating. Deze vrijlating is mogelijk bij inkomsten uit arbeid en naar het oordeel van het college is gericht op arbeidsinschakeling. In dit artikel wordt geregeld dat alle inkomsten uit een loondienstverband zijn gericht op arbeidsinschakeling. Artikel 18 Premies De Wwb regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (¿ 20 per week, met een maximum van ¿ 720 per jaar). Deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. De gemeente kan de vergoeding laten variëren in hoogte. De gemeente kende deze premie reeds via het project Helmonders werken voor Helmond dat in samenwerking met de Vrijwilligerscentrale wordt uitgevoerd. Via dit artikel vindt de formele regeling plaats. In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen kunnen worden omschreven in uitvoeringsregels en in het beleidsplan, gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen. Artikel 19 Overiqe verqoedinqen Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel is er van uitgegaan dat er tevens behoefte is aan vergoeding reiskosten en kosten voor kinderopvang. Artikel 20 Voorzieninqen qericht OP nazorq Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 14 dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering al onderdeel uit van het traject. Artikel 21 Aansprakelijkheid. vriiwarinq en wiiziqinq Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 22 Onvoorziene omstandigheden Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 23 Terugvorderinq van middelen inqezet voor voorzieninqen Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 24 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 25 Inwerkingtreding In het kader van de gefaseerde invoering van de Wwb hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 Wwb kan pas 'te gelde' worden gemaakt als de verordening is ingegaan. Tenslotte is in het Invoeringsbesluit Wwb bepaald dat de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 15 BESLUIT 11 Bijlage: 32 Raadsvergadering d.d.: 3 februari 2004 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2004. gelet op de bepalingen van de Gemeentetwet en artikel 8 eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand; besluit: Vast te stellen de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Helmond Hoofdstuk 1: AIQemeen Artikel 1: Begripsomschrijving 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375); b. bijstand: algemene en bijzondere bijstand c. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de wet; d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet; e. bijzondere bijstand de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet; f. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet; de verlaging van de bijstand wegens het niet nakomen of niet voldoende nakomen van de verplichtingen verbonden aan de bijstand; degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet; de belanghebbende bedoeld in artikel 1, sub b, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. g. maatregel: h. belanghebbende: i. inlichtingenplicht: j. zelfstandige: k. college: Artikel 2: Het opleggen van een maatregel 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de. Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 2. Artikel 3: Berekeningsgrondslag 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien: Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 16 aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft. Artikel 4: Het besluit tot opleggen van een maatregel In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, dat al dan niet is gebleken van dringende redenen die ertoe nopen om af te zien van het opleggen van een maatregel en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. a. b. Artikel 5: Horen van belanghebbende 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid. 2. c. Artikel 6: Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingen plicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. 2. 3. Artikel 7: Ingangsdatum en tijdvak 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen. 2. 3. Artikel 8: Samenloop van gedragingen Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel bij samenloop van meerdere maatregelwaardige gedragingen de verschillende normeringen opgeteld. Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerkina verlenen aan het verkriiaen of behouden van alaemeen aeaccepteerde arbeid Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 17 Artikel 9: Indeling in categorieën Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende twee categorieën. 1. eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen; 2. tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden; b. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; c. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren. d. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 1 0, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering. e. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; f. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Artikel 10: De hoogte en duur van de maatregel 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel behorend bij de in artikel 9 vermelde categorieën vastgesteld op: a. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een gedraging van de eerste categorie; b. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als genoemd in artikel 9. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. 2. Hoofdstuk 3: Niet nakomen van de inlichtinaenplicht Artikel 11: te Iaat verstrekken van gegevens 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd ter hoogte van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt niet opgelegd indien het een aanvraag bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag betreft. 2. 3. Hoofdstuk 4: Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtinaenplicht Artikel 12: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingen plicht bedoeld in artikel 17 van de wet geleid heeft tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2. tweede lid, twintig procent van de bijstandsnorm gedurende de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 18 Indien de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt deze maatregel opgelegd over het toekomstige recht op bijstand. Indien de maatregel niet is uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel is genomen, komt de maatregel te vervallen. 4. milDe hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. 2. 3. Artikel 13: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, twintig procent van de bijstand gedurende een maand. Artikel 14: Overige bepalingen schending inlichtingenplicht 1. De maatregel wegens schending van de inlichtingen plicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. De maatregel wegens schending van de inlichtingen plicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden. 3. De terugvordering voortvloeiend uit het opleggen van een maatregel bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan bij gebreke van tijdige betaling verhoogd worden met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten. 2. Hoofdstuk 5: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Artikel 15: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een periode van 3 maanden of korter: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand; . b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden; c. bij een periode van 6 maanden en langer: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden. Bij een combinatie van algemene en bijzondere bijstand wordt de maatregel toegepast op de algemene bijstand. In afwijking van het eerste lid geldt, dat bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen een maatregel wordt opgelegd van twintig procent over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt, doch maximaal vijf jaar. Onder onverantwoord interen van het eigen vermogen wordt verstaan een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zonodig aangevuld met een bedrag voor de ziektekostenverzekering. 3. 4. 5. Hoofdstuk 6: Zeer ernstiae misdraainaen Artikel 16: Zeer ernstige misdragingen Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 19 artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. H. Hoofdstuk 7: Overiae verplichtinaen Artikel 17: Het niet verlenen van de gevraagde medewerking Indien een belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid. Artike/18: Het niet tonen van een identiteitsbewijs 1. Indien belanghebbende op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen zoals bedoeld in artikel 17, derde en vierde lid, van de wet wordt de bijstand onder toepassing van artikel 54 van de wet geweigerd dan wel beëindigd; Indien belanghebbende het identiteitsbewijs toont binnen de gestelde termijn wordt er geen maatregel opgelegd. 2. Artike/19: Noodzakeliike betalinqen Er wordt geen maatregel opgelegd, indien belanghebbende niet meewerkt aan het in zijn naam verrichten van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand zoals bedoeld in artikel 57 van de wet. Artikel 20: Nadere verplichtingen Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. Hoofdstuk 8: Reaels bestriidina misbruik Artikel 21: Het handhavingsbeleid Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad. Hoofdstuk 9: Slotbepalinaen Artikel 22: Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking zes weken na de bekendmaking hiervan en werkt terug tot en met 1 januari 2004, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over deze verordening onherroepelijk is toegelaten. Artikel 23: Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: 'Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond'. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2004. De raad voornoemd, De griffier, De voorzitter, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 20 AIQemene toelichtina In tegenstelling tot de oude bijstandswet waarin het sanctie beleid (maatregelen en boeten) wettelijk was geregeld, verplicht de nieuwe wet Wet werk en bijstand (WWB) de gemeente om zelf beleid vast te stellen ten aanzien van de rechten en de plichten van de cliënt. De gemeenteraad dient mede met het oog op de rechtszekerheid van de cliënt het eigen beleid in een verordening vast te leggen. In de afstemmingsverordening (artikel 8, lid 1, onder b, WWB) legt de gemeente haar beleid vast op welke wijze de bijstand wordt verlaagd indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren. Het verlagen van de bijstand vanwege het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen wordt aangeduid als het opleggen van een maatregel. Hiermee wordt niet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat sinds de Wet Boeten en Maatregelen gangbaar is, maar wordt ook het sanctionerende karakter ervan benadrukt. Het opleggen van een maatregel is geen punitieve sanctie, waarbij het leedtoevoegend karakter voorop staat, maar een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctie genoemd), gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand met de mate waarin de bijstandsgerechtigde de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt. De verordening vormt de juridische grondslag om maatregelen op te leggen wanneer een uitkeringsgerechtigde niet aan een verplichting voldoet. De verordening wordt dan ook aangeduid als 'maatregelenverordening'. Wanneer wordt geconstateerd dat de uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen (inclusief de verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde middels een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan de bijstand tijdelijk worden verlaagd. Dit houdt ook in dat als de uitkeringsgerechtigde geen juiste informatie verstrekt de uitkering lager kan worden vastgesteld. Het geobjectiveerde belang van een bepaalde verplichting kan niet in alle gevallen onverkort de indicatie van de verlaging zijn. Bij het vaststellen van de verlaging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Dit kan inhouden dat bijvoorbeeld op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van verlagen van de uitkering. Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Te denken valt daarbij aan situaties waarbij de uitkeringsgerechtigde door overmacht niet in staat is geweest een of meer afspraken volledig na te komen. De eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening houdt in dat aan het verkrijgen van een uitkering verplichtingen zijn verbonden. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op bijstand is vastgesteld. Als bijvoorbeeld bij aanvang van de uitkering blijkt dat de uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen zijn baan heeft verloren en als gevolg daarvan een beroep moet doen op bijstand, is hij daardoor niet de verplichting nagekomen om waar mogelijk in het eigen bestaan te voorzien. Dit geldt ook in situaties waarin uitkeringsgerechtigde door zijn handelen of nalaten het recht verspeelt op een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, of wanneer hij zijn vermogen te snel heeft ingeteerd. Verder kan het gaan om situaties waarin de uitkeringsgerechtigde te weinig zijn best heeft gedaan om aan het werk te komen, bijvoorbeeld door te weinig te solliciteren of door het weigeren van aangeboden arbeid. Het college kan de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de uitkeringsgerechtigde de tekortkomingen heeft hersteld. Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van de uitkeringsgerechtigde aanleiding geven de beslissing te herzien. Bij het besluit tot het verlagen van de bijstand én bij de heroverweging vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur centrale uitgangspunten. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 21 De normering van de verlagingen bestaat uit een categorisering van gedragingen die betrekking hebben op het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Naargelang de ernst van het verwijtbaar handelen worden verschillende gestandaardiseerde verlagingen van de uitkering voorgeschreven. De categorisering van de gedragingen corresponderend met de aan de uitkering verbonden verplichtingen, brengt in samenhang met de genormeerde afstemming van de uitkering tot uitdrukking welk gewicht aan het niet voldoen van een bepaalde verplichting wordt toegekend. Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid. Bij de beoordeling van de ernst van het feit is derhalve onder meer van belang of er sprake is van onvoldoende eigen initiatief en de kansen op arbeidsinschakeling door eigen toedoen worden verminderd of zelfs teniet worden gedaan. Door de normering van de afstemming in deze verordening wordt beoogd rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te bevorderen, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot individualisering, door altijd te kijken of de situatie van de uitkeringsgerechtigde aanleiding kan geven om af te wijken van de standaard verlaging. Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd. In de verordening is er voor gekozen dat maatregelen in beginsel worden opgelegd over de bijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen). De uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar. Deze groep ontvangt een lage algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21- jarigen en ouder. In de verordening wordt het mogelijk gemaakt om in incidentele gevallen een maatregel toe te passen op de langdurigheidstoeslag. De keuze om niet in zijn algemeenheid maatregelen toe te passen op de langdurigheidstoeslag houdt verband met artikel 36, eerste lid sub c. Op grond van deze bepaling moet het college de langdurigheidstoeslag weigeren als iemand 60 maanden naar het oordeel van het college onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. De verplichting om de langdurigheidstoeslag te weigeren verhoudt zich niet met een eventuele verplichting deze toeslag te verlagen. Het ligt niet voor de hand om niet-bijstandsgerechtigden die in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag een maatregel op te leggen. De enige verplichting die zij kunnen schenden in verband met de langdurigheidstoeslag is het verstrekken van geen of onvoldoende gegevens waardoor het college de rechtmatigheid van het verlenen van deze uitkering niet kan vaststellen. De sanctie die hierop rust is niet het verlagen van de langdurigheidstoeslag, maar het weigeren van deze toeslag. Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens schending van een of meer verplichtingen ook niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. Binnen deze verordening is geen overgangsbepaling opgenomen. De reden hiervoor is dat de wetgever, ter voorkoming dat er 2 afzonderlijke stelsels naast elkaar bestaan, bewust heeft gekozen om de hoofdregel van het overgangsrecht toe te passen: de onmiddellijke of exclusieve werking van de wet. Na inwerkingtreding worden dan ook alle gedragingen beoordeeld op basis van deze verordening. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 22 Artikelsaewiize toelichtina B. Hoofdstuk 1: Alaemeen Artikel 1.. Begripsomschrijving Lid 1 De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB. In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'. Artikel 2. Het opleggen van een maatregel Eerste lid De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen: 1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid). 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen: de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De reïntegratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd. 3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. 4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: het toestaan van huisbezoek; het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand. Tweede lid In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 23 of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaard percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn: bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is; sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld; bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Artikel 3. De berekeningsgrondslag Eerste lid In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Tweede lid Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongeren norm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm ad ¿ 196,92 (peildatum 01-07-2003) wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen. Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Artikel 5. Horen van belanghebbende Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4: 11 van de Algemene wet bestuursrecht. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 24 Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel Eerste lid Het afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WNB. In beleidsregels kan worden neergelegd hoe omgegaan kan worden met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet- nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen. Tweede lid Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Derde lid Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak Eerste lid Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren: 1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of 2. door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Bij het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt behoeft niet overgegaan te worden tot herziening van de bijstand en terugvordering van het te veel betaalde bedrag aan bijstand. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht ligt wel voor de hand als er sprake is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht en het te veel betaalde bedrag aan bijstand van de uitkeringsgerechtigde moet worden teruggevorderd. In dat geval wordt al een uitkeringsbedrag teruggevorderd en niet alleen vanwege het feit dat met terugwerkende kracht een maatregel wordt opgelegd. Tweede lid Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd. Derde lid Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 25 geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB. De herbeoordeling dient plaats te vinden binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo'n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. Artikel 8. Samenloop van gedragingen De hoofdregel is dat indien een belanghebbende meerdere gedragingen heeft gepleegd, die elk tot een verlaging krachtens de maatregelenverordening leiden, deze ook elke afzonderlijk tot een verlaging leiden; de (verschillende) verlagingen worden opgeteld. Bestaan de meerdere gedragingen uit een nalaten van eenzelfde verplichting gedurende een periode, dan wordt dit nalaten gezien als één gedraging waarvoor een verlaging kan worden toegepast. Tenzij het college vanwege deze gedraging reeds een verlaging heeft toegepast. c. Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerkina verlenen aan het verkriiaen of behouden van werk Artikel 9: Indeling in categorieën De Wet werk en bijstand stelt werk boven inkomen. Alle inspanningen van de cliënt en de gemeente dienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden. In beginsel is iedereen verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er worden geen beperkende voorwaarden gesteld aan de aard en de omvang van het werk en de aansluiting op opleiding en ervaring, maar alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is dient geaccepteerd te worden. Deze algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling is vastgelegd in artikel 9 van de wet. Er worden twee categorieën onderscheiden. Bij de indeling ervan is uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven en de eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan een oproep. De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren, om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan, zoals het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van aanvaardbare arbeid door bv. negatieve gedragingen bij sollicitaties, om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen door een onvoldoende meewerken aan een opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld, het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijd arbeid niet behouden. Artikel 10: De hoogte en duur van de maatregel Lid 1 Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de twee categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 26 Lid 2 Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Recidive kan slechts een keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom herhaald verwijtbaar gedrag vertoont, dient de verlaging in plaats van een verdubbeling van de duur bij recidive, vastgesteld te worden op basis van de ernst van het feit en de gedraging en de mate van de verwijtbaarheid individueel vastgesteld te worden in plaats van een verdubbeling van de duur bij recidive. D. Hoofdstuk 3: Te Iaat verstrekken van inlichtinQen Artikel 11: Te Iaat verstrekken van inlichtingen Lid 1 Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijndegegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel. Lid 2 Ook bij het te Iaat verstrekken van gegevens wordt de duur van de maatregel verdubbeld indien er sprake is van recidive. Zie verder toelichting artikel 1 0 lid 2 van deze verordening. Lid 3 Bij bijzondere bijstand dient belanghebbende eerst een verzoek tot een aanvraag in, waarna hij de inlichtingenstaat krijgt toegezonden welke binnen een gestelde termijn volledig ingevuld, ondertekend en voorzien dient te worden van alle gevraagde bewijsstukken. Indien het formulier niet wordt geretourneerd binnen de gestelde termijn, wordt er een rappelbrief verzonden met de mededeling dat het verzoek buiten behandeling wordt gelaten. Er is in dit geval nog geen sprake van een aanvraag. Indien de aanvraag middels retournering van de inlichtingenstaat wel is ingediend, maar niet alle bewijsstukken overlegd zijn, wordt er een hersteltermijn geboden. Indien belanghebbende in deze termijn de gegevens niet overlegt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Bijzondere bijstand kan zowel door uitkeringsgerechtigden als door niet-uitkeringsgerechtigden aangevraagd worden. Het opleggen van een maatregel zou rechtsongelijkheid scheppen tussen beide groepen. Immers een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm, terwijl deze werkwijze niet is toe te passen bij niet-uitkeringsgerechtigden. Daarnaast werkt het opleggen van een maatregel drempelverhogend, terwijl vooral niet-uitkeringsgerechtigden reeds (psychisch) moeite hebben met aanvragen. Door bovenstaande werkwijze wordt het opleggen van maatregelen bij het niet (tijdig) verstrekken van informatie bij aanvragen bijzondere bijstand zoveel mogelijk voorkomen. Belanghebbende wordt door deze werkwijze niet benadeeld, omdat hij een nieuwe aanvraag kan indienen. Bijzondere bijstand kan immers met terugwerkende kracht worden toegekend (maximaal 1 jaar). Omdat de langdurigheidstoeslag ook ieder jaar opnieuw aangevraagd dient te worden, wordt hierbij aangesloten bij de werkwijze van de bijzondere bijstand. E. Hoofdstuk 4: Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtinQenplicht Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 27 Artikel 12: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand Lid 1 Bij de vaststelling van de verlaging wegens inlichtingenfraude komt de ernst van de gedraging tot uitdrukking in de duur. Indien belanghebbende gedurende 3 maanden inkomsten heeft verzwegen, wordt de maatregel van 20% gedurende 3 maanden opgelegd over de periode dat de gedraging feitelijk heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd middels een herziening van het recht op bijstand over de maanden waarop de gedraging betrekking heeft. Voor deze mogelijkheid is hier gekozen ter voorkoming dat de maatregel bij beëindiging aan het recht niet geëffectueerd kan worden. Lid 2 Indien het ten onrechte verstrekte bedrag hoger is dan 80% van de bijstandsnorm, kan de maatregel niet of niet volledig geëffectueerd worden. Er kan namelijk niet meer teruggevorderd worden dan er aan uitkering is verstrekt. In deze gevallen kan de maatregel over een toekomstig recht worden opgelegd. Dit geldt ook wanneer er voor het volledige uitkeringsbedrag is gefraudeerd en de uitkering wordt beëindigd. Indien belanghebbende op een later tijdstip wederom een uitkering aanvraagt, kan de maatregel alsnog worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld: belanghebbende ontvangt sedert 1 juli 2003 een uitkering. In juni 2004 wordt geconstateerd dat belanghebbende sedert 1 februari 2004 inkomsten heeft boven de norm waardoor de uitkering per 1 februari 2004 wordt beëindigd. Per 15 september 2006 vraagt belanghebbende wederom een uitkering aan. De maatregel met terugwerkende kracht kan niet worden geëffectueerd, er is geen recht gedurende de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Bij het nieuwe recht ingaande 15 september 2006 kan er een maatregel worden opgelegd van 20% gedurende 4 maanden. Belanghebbende dient bij het besluit van de beëindiging van de uitkering en/of de terugvordering van de ten onrechte genoten uitkering op de hoogte gesteld te worden dat er een maatregel opgelegd kan worden over een eventueel toekomstig recht op bijstand. Net als bij alle overige maatregelen kan er afgeweken worden van de standaardmaatregel. Lid 3 Bij een maatregel over een toekomstig recht is het van belang dat er een termijn wordt vastgesteld. Bepalend is het tijdstip van het genomen besluit. Bijvoorbeeld inkomstenfraude boven de norm over de periode 01-02-2004 Um 31-05-2004 wordt geconstateerd in maart 2007. In mei 2007 wordt het besluit tot terugvordering en opleggen van de maatregel over een toekomstig recht genomen. Deze maatregel kan vervolgens geëffectueerd worden tot mei 2012. Lid 4 In het geval van het opnieuw niet of niet behoorlijk nakomen van de informatieplicht wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld indien er sprake is van recidive. Zie verder toelichting artikel 10 lid 2 van deze verordening. Artikel 13: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van zogenaamde nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Rekeninghoudend met de gedraging genoemd onder artikel 11 (te late verstrekking van gegevens) dient hier een maatregel te worden opgelegd. Immers het niet sanctioneren van nulfraude zou anders positiever beoordeeld worden dan het alsnog na herhaald verzoek verstrekken van gegevens. Het vroegtijdig constateren van inlichtingenfraude kan voorkomen dat er ten onrechte bijstand wordt verstrekt, bijvoorbeeld constatering gedurende de aanvraagprocedure voor de eerste uitbetaling. In het kader van hoogwaardig handhaven dient tijdens de vaststelling van de hoogte en de duur van de maatregel nadrukkelijk beoordeeld te worden of de maatregel gelet op de ernst van het feit en de gedraging verhoogd dient te worden. Artikel 14: Overige bepalingen inlichtingenplicht Lid 1 In principe dient er bij fraude vanaf ¿ 6.000,- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 28 proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan ¿ 6.000,00, wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden. Indien er ter zake van hetzelfde feit een strafvervolging is ingesteld, wordt het opleggen van de maatregel opgeschort zolang het OM de gedraging onderzoekt. Indien er strafvervolging is ingesteld die zover is gevorderd dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel er een schikking heeft plaatsgevonden op grond van art. 74 Sr, blijft de maatregel definitief achterwege. Lid 2 Een maatregel wegens schending van de inlichtingen plicht wordt uit het oogpunt van rechtszekerheid niet opgelegd indien de overtreding 5 jaar of langer geleden heeft plaatsgevonden. Het verschil met artikel 12 lid 3 is dat artikel 12 lid 3 betrekking heeft op het effectueren van de verlaging indien dit eerder niet mogelijk is gebleken wegens de hoogte van de fraude, terwijl het hier gaat om de eerste constatering. Lid 3 Dit lid is een uitwerking van artikel 58 lid 4 van de wet. Ook bij niet tijdige betaling van de extra terugvordering voortvloeiend uit het opleggen van de maatregel wegens inlichtingenfraude kunnen de kosten die voortvloeien uit additionele werkzaamheden, noodzakelijk om tot invordering te komen, voor rekening van de belanghebbende worden gebracht. F. Hoofdstuk 5: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Artikel 15: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Lid 1 De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt verstaan: dusdanige gedragingen die tot (meer) bijstandsbehoeftigheid geleid hebben, anders dan de overige expliciet genoemde gedragingen in deze Maatregelenverordening. Hieronder valt onder meer het op onverantwoorde wijze interen van vermogen, geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening, onderbedeling bij echtscheiding, het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering, het langer dan toegestaan verblijven in het buitenland, niet verzekerd zijn tegen brandschade of wettelijke aansprakelijkheid jegens derden. Dit artikel is van toepassing op zowel de algemene bijstand als de bijzondere bijstand. Deze gedragingen kunnen qua ernst dermate verschillen dat het niet mogelijk is om hier een standaardmaatregel voor toe te passen. Lid 2 Er is hier voor gekozen om voor de hoogte van de maatregel een standaardpercentage toe te passen en de ernst van de gedraging uit te drukken in de duur van de maatregel. Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond. Hier worden richtlijnen gegeven ten aanzien van de duur. Dit Iaat onverlet de mogelijkheid om af te wijken van duur en/of hoogte op basis van de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. In tegenstelling van de verplichtingen ten aanzien van arbeidsinschakeling, welke alleen betrekking hebben op de algemene bijstand, kan ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid ook bij bijzondere bijstand voorkomen. Een voorbeeld is het hebben van schulden als gevolg van het niet meewerken aan derdenbetalingen, welke gedraging is uitgewerkt in artikel 22 van deze verordening. Behoudens de in deze verordening expliciet uitgewerkte gedragingen, dient de maatregel individueel te worden vastgesteld rekeninghoudend met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Als richtlijn kan bij periodieke bijzondere bijstand wel hetzelfde percentage gehanteerd worden als bij algemene bijstand, namelijk 20% procent. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 29 Lid 3 Indien belanghebbende zowel algemene als bijzondere bijstand ontvangt, bijvoorbeeld levensonderhoud en woonkostentoeslag, wordt de maatregel in principe enkel toegepast op de algemene bijstand. Hierbij dient het causaal verband beoordeeld te worden tussen de gedraging en de maatregel. Heeft de overtreding alleen betrekking op de bijzondere bijstand, bijvoorbeeld niet aanvullend verzekerd zijn voor ziektekosten, dan kan de maatregel alleen worden toegepast op de bijzondere bijstand. Lid 4 + 5 Bij het te snel interen van vermogen is het uitgangspunt dat er een maatregel wordt opgelegd van 20% over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt, doch maximaal 5 jaar. G. Hoofdstuk 6: Ernstige misdragingen Artikel 16: Zeer ernstige misdragingen Onder de term: 'zeer ernstig misdragen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. In artikel 18, tweede lid, WWB wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid, van deze verordening). Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. H. Hoofdstuk 7: Overige verplichtingen Artikel 17: Het niet verlenen van de gevraagde medewerking Onder het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering wordt verstaan een algemene medewerkingsverplichting. Een algemene medewerkingsverplichting is onder Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 30 andere het toestaan van een huisbezoek, voor zover relevant voor de bepaling van het recht cq de hoogte van de bijstand. Bij het niet verlenen van de gevraagde medewerking wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen de hersteltermijn (artikel 54 WWB) zijn medewerking te verlenen. Indien de cliënt hier aan voldoet is er sprake van een maatregel van twintig procent. Indien de cliënt desondanks geen medewerking verleent, wordt de uitkering geweigerd dan wel beëindigd. Artikel 18: Niet tonen van een identiteitsbewijs Indien een belanghebbende ook na het geven van een hersteltermijn weigert een identiteitsbewijs te tonen, terwijl dit wel relevant is, dan wordt de bijstand geweigerd dan wel beëindigd. Indien de belanghebbende tijdens de aanvraagprocedure geen (geldig) identiteitsbewijs heeft, wordt er een redelijke hersteltermijn gegeven. Wanneer er in deze termijn geen bewijs wordt overlegd, wordt de aanvraag buiten verdere behandeling gelaten. Indien hij wel een bewijs overlegd, wordt er geen maatregel toegepast. Artikel 19: Noodzakelijke betalingen Wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn uitkering, kan hem de verplichting opgelegd worden om mee te werken aan derdenbetalingen, budgetbeheer e.d. Indien belanghebbende als gevolg van een onverantwoorde besteding bijzondere bijstand aanvraagt voor schulden, zal deze aanvraag afgewezen dienen worden. Artikel 20: Nadere verplichtingen In artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om de naast de in Hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan het recht op bijstand verbonden zijn of kunnen worden bepaalde andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen, is expliciet opgenomen in het artikel. Een ander voorbeeld is de verplichting om zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een te hoge huur. I. Hoofdstuk 8: ReQels bestriidinQ misbruik Artikel 21: Het handhavingsbeleid Artikel 8a van de wet bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Er dient te worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB brengt met zich dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt in artikel 8a van de wet geregeld. Artikel 8a van de wet houdt in dat middels een verordening regels gesteld worden over misbruik en oneigenlijk gebruik. In onderhavig artikel van deze verordening wordt dit geregeld. In het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, draagt het college zorg voor het opstellen van een handhavingsplan. In het handhavingsplan komt op zijn minst tot uitdrukking: een gemeentelijke visie op handhaving, aanpak fraudepreventie en aanpak frauderepressie. J. Hoofdstuk 9: SlotbepalinQen Artikel 22: Inwerkingtreding In dit artikel is aangegeven wanneer de verordening in werking treedt. Vanaf dezelfde dag is het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en loaz en het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet meer van toepassing op WWB-uitkeringsgerechtigden. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 31 BESLUIT 111 Bijlage: 32 Raadsvergadering d.d.: 3 februari 2004 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2004. gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en artikel 34, lid 2 onder d en artikel 50 van de Wet werk en bijstand; besluit: vast te stellen: de Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond. Hoofdstuk 1: Krediethypotheek Artikel 1 : 1. Indien voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, recht op bijstand bestaat als bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Wet werk en bijstand én die bijstand de vorm heeft van een geldlening, als bedoeld in artikel 50, tweede lid van de Wet werk en bijstand, wordt die verleend onder verband van hypotheek. Indien bijzondere bijstand wordt verleend, kunnen burgemeester en wethouders, wanneer wordt voldaan aan de in artikel 50, tweede lid van de Wet werk bijstand genoemde voorwaarden, deze bijstand verstrekken in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, tenzij de belanghebbende recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de zelfstandige. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening in verband van hypotheek wordt verleend (zie bijgaand door burgemeester en wethouders vastgesteld Besluit krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond). 2. 3. 4. Hoofdstuk 2: Pandrecht Artikel 2: 1. Indien voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen met bijbehorend erf of een bewoond woonschip onder een bepaald tonnage met bijbehorend erf, overeenkomstig het bepaalde in artikel 50, eerste lid van de Wet werk en bijstand recht op bijstand bestaat én die bijstand de vorm heeft van een geldlening, als bedoeld in artikel 50, tweede lid van de Wet werk en bijstand, wordt die verleend onder vestiging van een pandrecht. Indien bijzondere bijstand wordt verleend, kunnen burgemeester en wethouders, wanneer wordt voldaan aan de in artikel 50, tweede lid van de Wet werk bijstand genoemde voorwaarden, deze bijstand verstrekken in de vorm van een geldlening onder vestiging van een pandrecht, tenzij de belanghebbende recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de zelfstandige. 2. 3. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 32 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder vestiging van een pandrecht wordt verleend (zie bijgaand door burgemeester en wethouders vastgesteld Besluit krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond). Hoofdstuk 3: MeewerkinQsplicht en Afstemming Artikel 3: 1. Burgemeester en wethouders verbinden aan de verlening van bijstand onder verband van hypotheek cq onder vestiging van pandrecht als bedoeld in artikel 1 en 2 de verplichting dat de belanghebbende meewerkt aan vestiging van hypotheek dan wel pandrecht. Indien belanghebbende in een voorkomend geval niet meewerkt aan het vestigen van hypotheek cq pandrecht, dan dient de bijstand in zijn geheel te worden geweigerd vanaf ingangsdatum van de bijstand. Reeds verleende bijstand is terstond opeisbaar. 2. Hoofdstuk 4: Slotbepalingen Artikel 4: Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond. Artikel 5: Deze verordening treedt in werking zes weken na de bekendmaking hiervan en werkt terug tot en met 1 januari 2004, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over deze verordening onherroepelijk is toegelaten. Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 3 februari 2004, bijlage 32. De raad voornoemd, De voorzitter, De griffier, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 33 Alaemene toelichtina De Wet werk en bijstand kent ten opzichte van de Abw een aantal wijzigingen in de regeling van de gevolgen voor de bijstand van het vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. De nieuwe regeling is niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendomswoning en woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De Wet werk en bijstand beoogt hiermee de rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd. Voorts is het aan de gemeente gelaten om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst. Met deze verordening wordt gekozen voor de hiervoor bedoelde zekerheidsstelling door middel van hypotheek dan wel pandrecht. Voor de vrijlating van het vermogen gebonden in de eigen woning met bijbehorend erf, de eigen woonwagen of het eigen woonschip wordt verwezen naar artikel 34, tweede lid, onder d van de Wet werk en bijstand. Naast deze verordening is er nog een door het college vastgesteld besluit (Besluit krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Helmond) met daarin opgenomen nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of onder vestiging van pandrecht dient te worden verleend. Het gaat hierbij om een aangepaste versie van het vroegere Besluit krediethypotheek bijstand. Artikelsaewiize toelichtina Hoofdstuk 1: Krediethypotheek Artikel 1 Lid 1 Dit artikel verwijst naar artikel 50, eerste en tweede lid van de Wet werk en bijstand. Daarin worden de voorwaarden genoemd voor verlening van bijstand in de vorm van een geldlening. Artikel 1, eerste lid van de verordening geeft aan dat wanneer sprake is van verlening van algemene bijstand in de vorm van een geldlening, dit vervolgens gebeurt onder verband van hypotheek. Lid 2 Artikel 50 Wet werk en bijstand spreekt niet over verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Het tweede lid van artikel 50 duidt uitsluitend op verlening van algemene bijstand. Ervan uitgaande dat er op het gebied van verlening van Bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat, is hier gekozen voor aansluiting op de oude systematiek van artikel 20, vierde lid van de Abw. Dit betekent dat wanneer er recht bestaat op bijstand, als bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Abw en deze bijstand is bijzondere bijstand, burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat deze wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek. Er moet dan natuurlijk wel op voorhand voldaan zijn aan het gestelde in artikel 50, tweede lid van de Wet werk en bijstand. Lid 3 Wellicht ten overvloede wordt hier benadrukt dat lid 1 en lid 2 niet van toepassing is op zelfstandigen. De Wet werk en bijstand kent geen bepalingen ten aanzien van zelfstandigen. Daarvoor geldt het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Stb. 2003, 390). Daarin staan voor zelfstandigen afwijkende regels ten aanzien van het vermogen. Verder wordt daarin nog steeds het uitgangspunt gehanteerd dat alle beschikbare vermogensbestanddelen, inclusief het vermogen dat is belegd in de eigen woning, bestemd zijn voor het eigen bedrijf of zelfstandig beroep. Lid 4 Zoals bij de algemene toelichting al is vermeld, zijn de nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of onder vestiging van pandrecht dient te worden verleend neergelegd in een afzonderlijk besluit van burgemeester en wethouders. Dit besluit komt grotendeels overeen met het voormalige Besluit krediethypotheek bijstand. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 34 Hoofdstuk 2: Pandrecht Artikel 2 Lid 1 Urn 4 Hiervoor geldt dezelfde toelichting als bij artikel 1, met die uitzondering dat daar waar gesproken wordt over hypotheek er hier sprake is van pand. Hoofdstuk 3: Meewerkingsplicht en Afstemming Artikel 3. Lid 1 Bij verlening van bijstand onder verband van hypotheek dan wel pandrecht dient aan de belanghebbende telkens de verplichting te worden opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van hypotheek of pandrecht. Lid 2 Er is gekozen voor eenzelfde "werkwijze" als ten tijde van de Abw, indien belanghebbende uiteindelijk niet voldoet aan de verplichting tot meewerken zoals aangegeven in lid 1. Essentieel voor zekerheidstelling is namelijk de totstandkoming van een hypotheek- dan wel pandovereenkomst. Werkt een belanghebbende niet mee, dan kan geen zekerheid worden gerealiseerd en dient er geen bijstand te worden verleend. Eventueel reeds verleende bijstand in de vorm van een voorschot dient te worden terugbetaald. Hoofdstuk 4: Slotbepalingen Artikel 4. Dit artikel betreft de titulatuur van de verordening. Artikel 5. In dit artikel is aangegeven wanneer de verordening in werking treedt. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 35 BESLUIT IV Bijlage: 32 Raadsvergadering d.d.: 3 februari 2004 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2004. gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand; besluit: 1. in te trekken de 'Verordening Toeslagen en Verlagingen Algemene bijstandswet 2002' 2. vast te stellen de 'Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Helmond' Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijving 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003. 375): b. alleenstaande: de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede qraad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede qraad sprake is van zorqbehoefte; c. alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede qraad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede qraad sprake is van zorqbehoefte; een persoon van 21 tot 65 jaar die gehuwd of als partner geregistreerd is; het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind; d. gehuwde: e. kind: f. ten laste komend kind: i. verlaging: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken; degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; de toeslag zoals bedoeld in de artikelen 25. 8 lid 1 onderdeel c en 30 van de wet; een verlaging van de bijstandsnorm en/of de toeslag zoals bedoeld in de artikelen 26 tot en met 30 van de wet; een woning, een woonwagen en een woonschip; de woonplaats zoals bedoeld in Titel 3 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek; g. belanghebbende: h. toeslag: j. woning: k. hoofdverblijf: Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 36 m. hulpbehoevende: 1e als een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet. 2e als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; degene die, indien hij niet samen met een ander een woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige verpleging of verzorging in een bejaardenoord of andere inrichting ter verpleging of verzorging; degene die alleen de zorg heeft voor een hulpbehoevende. de alleenstaande (ouder) als bedoeld in het Bijstandsbesluit adreslozen. I. woonkosten: n. verzorger: o. adres loze: 2. Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die met een persoon van 21 tot 65 jaar een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede qraad indien er bii één van de bloedverwanten in de tweede qraad sprake is van zorqbehoefte. 3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 tot 65 jaar die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 tot 65 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafqaande aan de aanvraaq van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid. 6. De in deze verordening genoemde percentages worden berekend over de gehuwden norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c. van de wet, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhoQen van de bijstandsnorm Artikel 2 Toeslaqen alleenstaanden en alleenstaande ouders 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25. eerste lid. van de wet indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan 20% voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen bedraagt 10% in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. 4. In afwijking van lid 3 bedraagt de toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning één of meerdere meerderjarige en niet tot zijn laste komende inwonende kinderen verblijven 20%, indien geen van deze kinderen een inkomen heeft gelijk aan, of hoger dan, a. het maximale genormeerde maandbedrag als bedoeld in art. 3.2 lid 1 a t/m c WSF 2000 vermeerderd met 10% als het kind een opleiding volgt zoals omschreven in art. 28 WWB; of Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 37 b. het normbedrag zoals bedoeld in artikel 20 WNB vermeerderd met 10%, als het kind van 18 tot 21 jaar geen opleiding volgt als bedoeld onder a. . 5. In afwijking van lid 1 tot en met lid 4 wordt geen toeslag verstrekt aan de alleenstaande of alleenstaande ouder die wordt aangemerkt als adresloze. Artikel 3 Verzorgers van hulpbehoevenden 1. De toeslag als bedoeld in artikel 2 is gelijk aan 20%, indien een alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen kan worden aangemerkt als de verzorger van een hulpbehoevende. 2. Lid 1 is niet toepasselijk indien in de woning behalve de hulpbehoevende, een ander inwoont met wie de kosten geheel of gedeeltelijk gedeeld kunnen worden. Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlaaen van de bijstandsnorm of de toeslaa Artikel 4 Verlaging gehuwden 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt: a. 10% van de in de artikelen 20 tot en met 24 genoemde norm als in de woning een alleenstaande, alleenstaande ouder of een niet ten laste komend kind hoofdverblijf heeft; b. 20% van de in artikelen 20 tot en 24 genoemde norm als in de woning een ander echtpaar of twee of meer alleenstaanden, alleenstaande ouders of niet ten laste komende kinderen hoofdverblijf hebben. 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats voor de gehuwden in wier woning uitslui- tend inwonende meerderjarige kinderen verblijven, indien geen van deze kinderen een inkomen heeft gelijk aan, of hoger dan a. het maximale genormeerde maandbedrag als bedoeld in artikel 3.2 lid 1 a t/m c WSF 2000 vermeerderd met 10% als het kind een opleiding volgt zoals omschreven in artikel 28 WNB; of b. het normbedrag zoals bedoeld in artikel 20 WNB vermeerderd met 10%, als het kind van 18 tot 21 jaar geen opleiding volgt als bedoeld onder a. . Artikel 5 Woonsituatie 1. De bijstandsnorm van de belanghebbende die lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder bearepen het niet aanhouden van een wonina, wordt verlaagd. 2. De verlaging is gelijk aan het bedrag van de gemiddelde landelijke huur zoals gehanteerd bij de alimentatievaststelling overeenkomstig de Trema-normen. 3. Als sprake is van extra kosten samenhangend met het ontbreken van woon kosten kan de verlaging worden verminderd met een bedrag dat met die extra kosten overeenkomt. Artikel 6 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar De bijstandsnorm vermeerderd met een toeslag van een alleenstaande van 21 of 22 jaar is in afwijking van het gestelde in artikel 2 en 3 maximaal gelijk aan 75% van het voor de betreffende leeftijd geldende minimumloon als bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Artikel 7 Verlaging in verband met recente beëindiging van onderwijs/opleiding 1. De bijstandsnorm en/of de toeslag wordt lager vastgesteld voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding zoals bedoeld in artikel 28 van de wet. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 38 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de toeslag als bedoeld in artikel 2, en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33. tweede lid van de wet bij aanvang van de bijstandsver- lening. 3. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag. 4. Bij samenloop met andere verlagingen prevaleert de in dit artikel vermelde verlaging. Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 8 nadere regels Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen. Artikel 9 aanhef en inwerkingtreding 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordeninq ToeslaQen en VerlaQinQen Wet werk en bijstandswet Qemeente Helmond' 2. Deze verordening treedt in werking zes weken na de bekendmaking hiervan en werkt terug tot en met 1 januari 2004, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over deze verordening onherroepelijk is toegelaten. 3. Met ingang van de datum van inwerkingtreding is de 'Verordening Toeslagen en Verlagingen Algemene Bijstandswet 2002' ingetrokken. Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 3 februari 2004, bijlage 32. De raad voornoemd, De voorzitter, De griffier, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 39 Algemene toelichting Net als de oude Abw draaqt ook de nieuwe Wet werk en bijstand qemeenteraden OP (artikel 8. eerste lid. onder c) bij verordeninq reqels te stellen met betrekkinq tot het verhoqen en verlaqen van de norm als bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand. In de MvT bij laatstqenoemd artikel staat dat het qemeenteliik beleid een cateqoriaal karakter moet draqen en wel in die zin dat uit de verordeninq moet blijken voor welke cateqorieën er een verhoqinq of verlaqinq van de landelijke normen plaatsvindt en OP qrond van welke criteria het bedraq van die verhoqinq of verlaqinq wordt vastqesteld. Kortom. de verordeninq moet een zodaniq karakter hebben dat de belanqhebbenden daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoqinq of verlaqinq in hun situatie qeldt. Artikelsgewijze toelichting op de verordening Hoofdstuk 1. Alaemene bepalinaen Artikel 1. Begripsomschrijving In dit artikel worden enkele in de verordening gehanteerde begrippen verklaard. Gedeeltelijk zijn deze omschrijvingen terug te vinden in de Wet werk en bijstand (Stb. 2003. 375). Ze zijn ook in de verordening opgenomen zodat deze zonder raadpleging van de WWB leesbaar zijn. b. Alleenstaande: De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet in artikel 4 onderdeel a. hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande. Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder - kind) en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt. Dit qeldt thans ook voor bloedverwanten in de tweede qraad. waarvan één zorqbehoeftiq is. Om te voorkomen dat twee bloedverwanten in de eerste graad en vorenbedoelde bloedverwanten in de tweede qraad die feitelijk een gezamenlijke huishouding voeren doch op grond van de definitie van gezamenlijke huishouding niet als gehuwd worden aangemerkt, niet als alleenstaande kunnen worden aangemerkt, is in de definitie uitdrukkelijk opgenomen dat deze personen als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Wel is in de begripsomschrijving aangevuld dat de verordening geldt voor personen tussen 21 en 65 jaar. C. Alleenstaande ouder: De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder komt overeen met de omschrijving die de wet in artikel 4 onderdeel b. hanteert. Wel is in de begripsomschrijving aangevuld dat de verordening geldt voor personen tussen 21 en 65 jaar. Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar met aanspraak op kinderbijslag) heeft, kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijk zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel, zoals dat is vastgelegd in artikel 18 lid 1 WWB, vast te stellen welke landelijke norm op betrokkene van toepassing is. Voor wat betreft de definiërinq qeldt thans dat er eveneens sprake is van een alleenstaande ouder indien deze een qezamenlijke huishoudinq voert met een bloedverwant in de tweede qraad. indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede qraad kan worden qesproken van zorqbehoefte. e. Kind: Het begrip kind wordt in de WWB omschreven in artikel 4 onderdeel d. Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand. f. Ten laste komend kind: Het begrip 'ten laste komend kind' wordt in de WWB omschreven in artikel 4 onderdeel e. Onder het "ten laste komend kind" wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen. Op het moment dat de inkomsten van het kind dermate hoog zijn dat het recht op kinderbijslag eindigt, is het kind niet langer 'ten laste' van de ouder(s). Het kind behoort daarmee volgens de WWB niet langer tot het gezin waar het deel van uitmaakt. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 40 g. Belanghebbende: Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht). In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt. h. Toeslag: De gemeentelijke verhoging van de landelijke bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 25. 8 lid 1 onderdeel c en 30 WWB. Een toeslag wordt verstrekt aan de alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar, die hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Wanneer en met welk percentage de bijstandsnorm wordt verhoogd, dient te worden uitgewerkt in een gemeentelijke verordening, hetgeen dwingt tot een categorale aanpak. De toeslag is nimmer hoger dan het bedrag als genoemd in artikel 25 lid 2 WWB. i. Verlaging: Verlaging van de bijstandsnorm is enkel toegestaan in de bij wet genoemde gevallen: De wet noemt de volgende verlagingen: . verlaging van de norm voor gehuwden als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van kosten met een ander, artikel 26 (bijvoorbeeld inwoning van een verdienend kind); . verlaging door het ontbreken van woon kosten (artikel 27) . verlaging om de uitkering af te stemmen op het voorheen genoten inkomen na het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28) . verlaging om ongewenste verschillen te vermijden tussen de uitkering en het te verwachten inkomen bij arbeidsaanvaarding door alleenstaanden van 21 of 22 jaar. j. Woning: Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. k. Hoofdverblijf: Voor het begrip hoofdverblijf wordt verwezen naar het Burgerlijk Wetboek. Daar wordt bepaald dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt te zijner 'woonstede'. Voor deze term is gekozen om uit te drukken dat een zekere bestendigheid in het verblijf nodig is en dat niet is bedoeld de gemeente waar men vertoeft, maar de woning. I. Woonkosten: Onder het begrip 'woning' (huurwoning of eigen woning) wordt mede verstaan een woonwagen en een woonschip (zie onder j.) Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de Huursubsidiewet. Artikel 5 van deze wet bepaalt hoe de rekenhuur van een woning dient te worden vastgesteld. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. m. Hulpbehoevende: De WWB kent het begrip hulpbehoevende niet. Hulpbehoevende is degene die, als hij niet met de verzorgende zou wonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp, zoals opname in een bejaardentehuis of verpleeginrichting, dagverpleging of intensieve ambulante zorg. De verzorging thuis moet dus een alternatief voor beroepsmatige hulp zijn. n. Verzorger: degene die alleen de zorg heeft voor de hulpbehoevende. o. Adresloze: Daklozen vormen sinds jaar en dag een speciale groep bijstandscliënten met specifieke problemen. Om de bijstandsverlening aan deze groep in goede banen te kunnen leiden is middels het Bijstandsbesluit adreslozen bepaald dat de bijstandsverlening aan daklozen exclusief is opgedragen aan 48 centrumgemeenten, waaronder de gemeente Helmond. De regeling voor bijstandsverlening aan daklozen door centrumgemeenten heeft betrekking op een specifieke groep daklozen. Het gaat hier niet om de daklozen die bij opvanginstellingen worden opgevangen (de zogenaamde thuislozen) of die een briefadres bij vrienden, familie of een hulpverleningsinstantie hebben. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 41 Artikel 1 lid 2 De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt. Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd. Bloedverwanten in de eerste graad (ouder - kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding; bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder - kleinkind en broer - zus) vallen wel onder de omschrijving. In de WWB is in artikel 4 onderdeel a en b bepaald dat de belanahebbende ook als alleenstaande (ouder) wordt aanaemerkt bij het voeren van een qezamenliike huishoudinq met een bloedverwant in de tweede qraad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede qraad sprake is van zorqbehoefte. Artikel 1 lid 3 De gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij is gehuwd, wordt als ongehuwde aangemerkt. Artikel 1 lid 4 Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding". De reeds ontwikkelde jurisprudentie kan ondersteuning bieden of er al dan niet sprake is van een gezamenlijke huishouding. Artikel 1 lid 5 In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren (zogenaamd rechtsvermoeden). Naar aanleidina van jurisprudentie is lid 5. onder a. qewijziad. Thans is een periode aanaeaeven waarin buraemeester en wethouders zonder nader onderzoek kunnen concluderen dat de belanqhebbenden een qezamenliike huishoudinq voeren indien zij voor de verlenina van bijstand eerder in die periode als qehuwden zijn aanaemerkt. Deze periode is qesteld op twee jaar. Onder punt d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren. In deze alqemene maatreqel van bestuur wordt ook laatstqenoemde termijn van twee jaar qehanteerd. Artikel 1 lid 6 De in de verordening genoemde percentages worden berekend over de gehuwdennorm. De maximale toeslag kan echter nimmer hoger zijn dan het bedrag als bedoeld in artikel 25 lid 2 WWB. Het bedrag als bedoeld in artikel 25 lid 2 is gelijk aan 20% van de gehuwden norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c. Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhoaen van de bijstandsnorm Artikel 2 Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders Lid 1: De toeslagverlening beperkt zich tot alleenstaanden en alleenstaande ouders. Lid 2: Dit artikel betreft de categorie die alleen (of met alleen de ten laste komende kinderen) in een woning het hoofdverblijf heeft. Artikel 30. tweede lid WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27. 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25. tweede lid. van de WWB. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27. 28 en 29 WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 2, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen. Lid 3: Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 42 omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon. Lid 4: Dit lid is een uitbreiding ten aanzien van de voorgaande verordening. In de praktijk bleek dat inwonende kinderen van 18 jaar en ouder (en derhalve niet langer 'ten laste' komen van de ouder) dermate lage inkomsten hadden, dat van hen geen bijdrage kon worden verlangd ter voldoening van de vaste lasten. Met name gaat het hier om inwonende studerende kinderen. In afwijking van lid 3 worden de schaalvoordelen uit het gezamenlijk bewonen van een woning met uitsluitend inwonende kinderen niet aanwezig geacht indien geen van deze kinderen een inkomen heeft gelijk aan, of lager dan a. het maximale genormeerde maand bedrag als bedoeld in arikel. 3.2 lid 1 WSF 2000 vermeerderd met 10% als het kind een opleiding volgt zoals omschreven in artikel 28 WWB. Met het maximale genormeerde maandbedrag wordt bedoeld het totaal van het budget voor - een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, - een normbedrag voor boeken en leermiddelen, en - een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage. De bedragen zijn afhankelijk van het type onderwijs wat wordt gevolgd. Indien het totale inkomen van het kind maximaal gelijk is aan: de som van het maximale bedrag van het genormeerde maand bedrag + overige inkomsten tot een bedrag van 10% van de norm gehuwden, krijgt de alleenstaande (ouder) een toeslag van 20%. Als het kind afziet van bv. het rentedragende deel van de beurs, mag het meer overige inkomsten hebben. De totale som van de inkomsten is relevant. Onder opleiding wordt verstaan de definitie zoals deze is neergelegd in artikel 28 WWB: indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinancierinq 2000, op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet teqemoetkominq onderwiisbiidraqe en schoolkosten; of b. het normbedrag zoals bedoeld in artikel 20 WWB vermeerderd met 10%, als het kind van 18 tot 21 jaar geen opleiding volgt als bedoeld onder a. . Als het kind geen opleiding volgt zoals bedoeld onder a., maar een uitkering ontvangt of andere inkomsten heeft, geldt het gestelde onder b. Er wordt een maximale toeslag van 20% verstrekt aan de alleenstaande (ouder) indien het inkomen van het kind niet hoger is dan de norm als bedoeld in art. 20 WWB vermeerderd met 10% van de norm echtpaar. Ter illustratie het volgende voorbeeld: Een alleenstaande met inwonend meerderjarig kind van 20 jaar. De hierna genoemde bedragen gelden per 1-7-2003. Het kind heeft part-time inkomsten. Indien de inkomsten blijven onder ¿ 196,92 (bijstandsnorm alleenstaande 18-21 jaar) + ¿ 113,56 = ¿ 310,48; wordt het kind geacht geen, dan wel een onvoldoende bijdrage te kunnen leveren in de vaste lasten. Het totaal van de inkomsten waarover het kind mag beschikken. is onder a. hoger dan onder b. Dit heeft te maken met de kosten die een studerend kind moet maken voor zijn studie. Er is weliswaar een normbedrag voor boeken en leermiddelen, echter in de praktijk blijkt dat veel studerenden een deel van het bedrag voor levensonderhoud rechtstreeks aanwenden voor studiekosten. Uitdrukkelijk geldt dat wanneer er inwonende andere kinderen zijn die wel geacht kunnen worden bij te dragen in de vaste lasten, het gestelde in dit lid niet opgaat. Voorbeeld: een alleenstaande woont in een woning met twee meerderjarige kinderen. Het jongste kind is 20 jaar en heeft studiefinanciering. Het oudste kind is 24 jaar en werkt full-time. Op basis van het Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 43 inkomen van het oudste kind ontstaan welschaalvoordelen doordat lasten kunnen worden gedeeld. De alleenstaande ontvangt dan een toeslag van 10%. lid 5: De adresloze bewoont geen woning als bedoeld in lid 2 tot en met 4. De adresloze heeft geen vaste lasten m.b.t. de woning. In beginsel wordt dan ook geen toeslag toegekend. Indien blijkt dat de adresloze aantoonbaar meer kosten heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, doordat hij bv. een aantal overnachtingen verblijft in pensions of in andere betaalde opvang, kan o.g.v. artikel 18 lid 1 WWB individualisering plaatsvinden. Thuislozen die verblijven in d'n Herd vallen niet onder het begrip 'adreslozen'. Zij staan ingeschreven in d'n Herd en kunnen aanspraak maken op een toeslag van 10% (lid 3). Artikel 3 VerzorClers van hulpbehoevenden Lid 1: Een verzorger van een hulpbehoevende ontvangt een toeslag van 20% als hij alleen de zorg heeft voor een hulpbehoevende. De verzorging thuis moet een alternatief voor beroepsmatige hulp zijn. Gelet op de zorgtaken is uitstroom naar werk veelal niet mogelijk en is de zorgtaak derhalve een belemmering om zelfstandig in een hoger inkomen te kunnen voorzien. Gelet hierop wordt aan de verzorger een maximale toeslag toegekend. De indicatie of sprake is van hulpbehoevendheid wordt gesteld door de afdeling Werk Inkomen en Zorg, waarbij zo(veel) mogelijk wordt afgegaan op een advies van het RIO, de GGD of eventueel de huisarts. Hulpbehoevendheid wordt verondersteld bij tijdelijke inwoning in het kader van hulpverlening aan mensen in psychische nood door de stichting Mensen voor Mensen. Lid 2: De maximale toeslag geldt niet indien er anderen dan alleen de hulpbehoevende in de woning wonen, waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlaQen van de bijstandsnorm of de toeslaQ De genoemde verlagingen staan genoemd in de volgorde zoals deze ook in de Wet werk en bijstand zijn opgenomen. Artikel 4 Verlaging gehuwden Lid 1: Dit artikel betreft de situatie dat een echtpaar het hoofdverblijf in een woning deelt met een of meer anderen. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Omdat de landelijke bijstandsnorm hiermee geen rekening houdt is dan een verlaging van die norm aangewezen. In lid 2 wordt gekozen voor een systeem waarbij de verhouding tussen het aantal personen dat de woning tot hoofdverblijf heeft als criterium wordt genomen; dit sluit het best aan bij het financiële draagvlak dat aanwezig kan worden verondersteld: in situatie a. betreft de situatie van het delen van de kosten met één ander; in situatie sub b. kunnen de kosten met meerdere anderen worden gedeeld. Lid 3: geeft de uitzondering aan voor inwoning met meerderjarige kinderen met een relatief laag inkomen. Conform het gestelde in artikel 2 lid 4 in de situatie van alleenstaanden en alleenstaande ouders met inwonende kinderen wordt de verlaging voor gehuwden niet toegepast voor gehuwden in wier woning uitsluitend inwonende meerderjarige kinderen verblijven, wiens inkomen gelijk is aan, of lager dan a. het maximale genormeerde maandbedrag als bedoeld in artikel 3.2 lid 1 a t/m c WSF 2000 vermeerderd met 10% als het kind een opleiding volgt zoals omschreven in artikel 28 WWB; of Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 44 b. het normbedrag zoals bedoeld in artikel 20 \/VWB vermeerderd met 10%, als het kind van 18 tot 21 jaar geen opleiding volgt als bedoeld onder a. . Zie ook de toelichting bij artikel 2 lid 4. Artikel 5 Woonsituatie Voor de verlaging omdat woon kosten ontbreken hoeft geen categorisering ontwikkeld te worden. Wel moeten criteria worden vastgelegd om te kunnen vaststellen wanneer precies van het ontbreken van deze kosten sprake is. In artikel 1 is daarom een definitie van het begrip woon kosten opgenomen. Uitgegaan wordt van een vaste korting. In individuele gevallen kan deze worden verminderd omdat de belanghebbende kosten in verband met het wonen heeft die niet onder de definitie van woonkosten vallen. Bijvoorbeeld de kraker die geen huur betaalt, maar gezien de staat van het pand wel kosten van groot onderhoud moet maken. Onder het begrip 'ontbreken van woon kosten' dient niet alleen te worden verstaan een woning waaraan geen kosten verbonden zijn, maar ook de situatie dat de woon kosten door een ander betaald worden (bv. de ex-partner die de woonlasten van de echtelijke woning blijft voldoen). De vaste korting is gelijk aan het bedrag van de gemiddelde huur die de Rechterlijke macht hanteert in alimentatiekwesties. Soms zou misschien aan een hogere korting gedacht kunnen worden (bijv. bij een grote woning). Juist in die situaties zullen zich echter vaak andere kosten voordoen, waarvoor de vaste verlaging dan nog ruimte Iaat. Artikel 6 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar In dit artikel is voorzien in een aanpassing van de toeslag voor 21 en 22-jarigen. De uitkering zou anders meer kunnen bedragen dan het voor ben geldende minimumloon. Om de motivatie voor arbeidsaanvaarding te handhaven, wordt daarom de toeslag zo verlaagd dat de uitkering maximaal 75% van het minimumloon bedraagt. Artikel 7 Verlaging in verband met recente beëindiging van onderwijs/opleiding Lid 1: Overeenkomstig de daartoe door artikel 28 \/VWB gegeven bevoegdheid wordt gedurende 6 maanden na beëindiging van de studie een zodanige verlaging van de uitkering gehanteerd dat deze overeenkomt met het inkomen tijdens de studie. In artikel 28 wordt geregeld wie hiertoe wordt gerekend. In dit artikel wordt bepaald dat tot deze categorie wordt gerekend degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet op de studiefinanciering of de Wtos. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd. De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 28 WWB. Lid 2 De verlaging is gebaseerd op het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud, zoals deze in de bijstandswet (artikel 33 lid 2 \/VWB) is neergelegd. Lid 3 Ook hier geldt dat de verlaging bij voorrang op de toeslag plaats vindt. Lid 4 Bij samenloop (bv. 21/22 jarigen) dient er volgens de verordening twee verschillende verlagingen . plaats te vinden. In dit lid is geregeld dat wanneer sprake is van twee (of meer) toepasselijke verlagingen de verlaging uit dit artikel prevaleert, en derhalve de andere verlaging(en) niet plaats vinden, zolang er sprake is van recent beëindigen van onderwijs of beroepsopleiding. Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 45 Artikel 8 nadere regels In dit artikel is de mogelijkheid opengelaten om nadere regels vast te stellen. Indien de toepassing van deze verordening in individuele gevallen leidt tot bijzondere hardheid, zijn B&W bevoegd om ingevolge artikel 18 lid 1 van de WWB over te gaan tot individualisering. Gelet op de wettelijke bepaling behoeft hiertoe verder geen bepaling te worden opgenomen in deze verordening. Artikel 9 aanhef en inwerkingtreding Er is niet voorzien in een overgangsbepaling. Deze verordening bevat geen bepalingen die leiden tot een andere bijstandsnorm dan onder de verordening 2002 en het door B&W vastgelegde beleid. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 46 BESLUIT V Bijlage: 32 Raadsvergadering d.d.: 3 februari 2004 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 januari 2004. gelet op de bepalingen van de Gemeentewet; besluit: 1. in te trekken 'Verordening Minimaplusfonds' 2. vast te stellen de 'Verordening Minimaregelingen'. Artikel 1. Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: 1 Het norminkomen: het bedrag van de algemene bijstand ingevolge de artikelen 29 tot en met 38 Algemene bijstandswet (Abw) respectievelijk artikelen 20 tot en met 30 van de Wet werk en bijstand (WWB). De inkomsten die ingevolge artikel 43 lid 2 Abw respectievelijk artikel 31 lid 2 WWB niet tot de middelen behoren, blijven buiten beschouwing. Huishoudtypen: a. het gezin bestaande uit gehuwden, of ongehuwden die een gezamenlijke huishouding voeren, samen of met ten laste komende kinderen b. de alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen c. de alleenstaande. Langdurig minima: personen die vanaf 1 januari 1999 een onafgebroken periode van 5 jaar of langer een inkomen hebben tot maximaal 1 05% van het norminkomen bedraagt. Personen zonder arbeidsperspectief zijn: - personen die niet beschikken over een (deel)inkomen uit arbeid, of - personen die niet verwijtbaar werkloos zijn, of - personen die beschikken over een uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, ook wanneer niet wordt voldaan aan de termijn welke bij de begripsbepaling onder 3 wordt genoemd. Arbeid: activiteiten verricht in het kader van een loondienstverhouding en/of als zelfstandig ondernemer. De peildatum: 1 januari van het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft. Het college: college van burgemeester en wethouders. 2 3 4 5 6 7 Artikel 2. Doelgroep 1 Op grond van de in deze verordening geformuleerde voorwaarden, kan het college een bijdrage verstrekken; a. voor collectief vervoer aan mensen van 65 jaar of ouder b. aan langdurige minima zonder arbeidsperspectief voor personen die op 1 januari 2003 23 jaar zijn of ouder, maar jonger dan 65 jaar zijn. De in lid 1 bedoelde personen dienen te zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van, en daadwerkelijk te verblijven in, de gemeente Helmond. 2 Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 47 Artikel 3. Bijdrage aan langdurige minima zonder arbeidsperspectief 1 Het college kan ten behoeve van personen die op 1 januari 2003 23 jaar of ouder zijn, maar jonger dan 65 jaar zijn voor het jaar 2003 een bijdrage toekennen als inkomensondersteuning. De in lid 1 bedoelde personen komen voor de bijdrage in aanmerking indien zij behoren tot de groep van langdurige minima zonder arbeidsperspectief. 2 Artikel 4. Bijdrage in de kosten van het Collectieve vervoer 1 Het college kan aan personen van 65 jaar of ouder, die niet in aanmerking komen voor een vervoersregeling ingevolge de Wet Voorzieningen Gehandicapten, een bijdrage toekennen in de kosten van het Collectieve vervoer op zondagen en 's avonds. De in lid 1 bedoelde personen komen voor de bijdrage in aanmerking indien het inkomen van het huishoudtype waartoe zij behoren op de peildatum maximaal 110% van het norminkomen bedraagt. De persoon aan wie de bijdrage wordt toegekend ontvangt een pasje dat door hem of haar bij elke rit met het Collectieve vervoer aan de chauffeur dient te worden getoond. Aan de hand van de opgave die door de vervoerder vier maal per jaar wordt gedaan van het aantal ritten dat de persoon met het Collectieve vervoer in enig kwartaal heeft gemaakt, voldoet het college aan de persoon het daarbij passende deel van de bijdrage, met dien verstande dat het maximum voor het betreffende kalenderjaar niet wordt overschreden. 2 3 Artikel 5. De aanvraag 1 De bijdrage bedoeld in artikel 3 kan worden aangevraagd vanaf het moment van publicatie via de pers tot de datum waarop de aanvraagtermijn wordt gesloten zijnde 1 maart 2004. De bijdrage bedoeld in artikel 4 kan worden aangevraagd gedurende het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft. De bijdragen kunnen worden aangevraagd middels een door of namens het college daarvoor vastgesteld formulier. 2 3 Artikel 6. Complementair karakter Een combinatie van een bijdrage als bedoeld in artikel 3, een toegekende inkomensondersteuning via de Verordening Minimaplusfonds en/of verleende kwijtschelding van gemeentelijke regelingen over hetzelfde kalenderjaar, kan nooit meer bedragen dan de bijdrage als bedoeld in artikel 3. Artikel 7. Financiële tegemoetkomingen Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor de bijdragen aan de langdurige minima zonder arbeidsperspectief (artikel 3) en de kosten van het collectieve vervoer (artikel 4) vast, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit financiële tegemoetkomingen Minimaregelingen Helmond. Artikel 8. Slotbepalingen 1 Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Minimaregelingen. 2 Deze verordening treedt in werking zes weken na de bekendmaking hiervan en werkt terug tot en met 1 januari 2004, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over deze verordening onherroepelijk is toegelaten. In zaken waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. Aan de hand van een door het college na afloop van elk kalenderjaar ingediend evaluatierapport beslist de gemeenteraad over al dan niet voortzetting. 3 4 Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 3 februari 2004. De raad voornoemd, de griffier, de voorzitter, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 48 Algemene toelichting In Helmond worden momenteel een aantal inkomensondersteunende regelingen voor minima uitgevoerd. Het gaat om de uitvoering van de bijzondere bijstand, met daaronder schuldhulpverlening en minimaplusfonds en uitvoering van de regeling kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. Doordat er voor 2004 als gevolg van Rijksbezuinigingen sprake is van aanzienlijke uitnamen uit het gemeentefonds is door B&W op 21 oktober besloten tot overgangsbeleid voor het jaar 2004. Voor de begroting van 2005 kan daardoor Lh.k.v. de voorjaarsnota naar een meer structurele sluitende aanpak gekeken worden. Het overgangsbeleid voor 2004 omvat onder meer het laten vervallen van het Minimaplusfonds voor een aantal onderdelen, met uitzondering van het ouderenvervoer. Hierbij is rekening gehouden met de uitgangspunten van het Rijksbeleid met de invoering van de WWB per 1 januari 2004. Een andere ontwikkeling als gevolg van rijksbeleid betreft het uitvoeren van de regeling 'Toeslag voor langdurige minima zonder arbeidsperspectief in 2003'. Bij besluit van de raad van 29 mei 2002 is de Verordening Minimaplusfonds vastgesteld. Na de inwerkingtreding van deze Verordening nopen de hierboven beschreven ontwikkelingen tot wijziging van het minimabeleid en de daarvoor vastgestelde verordening. Met het oog op mogelijke verwarring die ontstaat bij het handhaven van de citeertitel 'Verordening Minimaplusfonds' wordt voorgesteld de 'Verordening Minimaregelingen' vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de 'Verordening Minimaplusfonds'.' De verordening Minimaregelingen van de gemeente Helmond wil aan inwoners uit bepaalde doelgroepen met een inkomen op of rond sociaal minimumniveau extra inkomensondersteuning geven. 3. Toelichting op verordening (artikelsgewijs) Artikel 1 Begripsbepaling 5. Onder arbeid zoals omschreven in artikel 1 lid 5 wordt niet verstaan activiteiten verricht als vrijwilligerswerk en/of onbetaald werk in het kader van een reïntegratietraject. Artikel 2 Doelgroep a. Collectief vervoer wordt verzorgd in opdracht van de gemeente door een vervoersbedrijf, dat ook zorg draagt voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer aan reizigers in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten. b. De bijdrage aan langdurige minima kan worden verstrekt aan personen die op 1 januari 2003 23 jaar of ouder zijn, maar jonger zijn dan 65 jaar. De reden hiervoor is gelegen in het gegeven dat de bijdrage betrekking heeft op het jaar 2003. Artikel 3 Bijdrage aan langdurige minima zonder arbeidsperspectief De bijdrage aan langdurige minima zonder arbeidsperspectief is een eenmalige regeling voor het jaar 2003. De langdurige minima zonder arbeidsperspectief, die voldoen aan de gestelde voorwaarden kunnen voor het jaar 2003 aanspraak maken op de regeling. Artikel 6. Complementair karakter De bijdrage zoals bedoeld in artikel 3 is nieuw aanvullend beleid voor inkomensondersteuning aan minima. De inkomensondersteuning via de bestaande regelingen, zoals de Verordening Minimaplusfonds en de regeling kwijtschelding van gemeentelijke heffingen, die ontvangen is over hetzelfde kalenderjaar, wordt op de vast te stellen bijdrage op grond van artikel 3 in mindering gebracht. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 49 Indien een persoon bijvoorbeeld behoort tot het huishoudtype alleenstaande en men aanspraak maakt op de bijdrage ingevolge artikel 3, kan deze maximaal ¿ 320,-- bedragen voor het jaar 2003. Indien men voor inkomensondersteuning in aanmerking is gekomen over hetzelfde kalenderjaar via het Minimaplusfonds tot een bedrag van ¿ 73,-- en eveneens kwijtschelding is verleend voor Onroerend Zaak Belasting tot een bedrag van ¿ 83,--, zal de bijdrage ¿ 164,-- zijn. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 32 blz. 50 GEMEENTERAAD VAN HELMOND Vergadering 3 februari 2004, agendapunt Onderwerp : Aanvullend krediet saneren voormalig terrein Schampers Bijlage B&W vergadering Dienst I afdeling : 21 : 2 december 2003 : SB.GZ Aan de gemeenteraad, In uw vergadering van 9 mei 2000 heeft u voor het saneren van het vm terrein Schampers een krediet beschikbaar gesteld ad ¿ 2.949.571,40. Bij deze kredietaanvrage waren de subsidiemogelijkheden nog niet bekend en derhalve indertijd niet meegenomen. Bij deze kredietaanvrage werd rekening gehouden met het totale afgraven van de ophoging op het betreffende perceel en afvoeren naar de Razob, waarbij tevens eenzelfde hoeveelheid schone grond teruggeleverd zou worden. Inmiddels is de afgraving nagenoeg uitgevoerd en afgevoerd naar de Razob. De schone grond is nog niet teruggeleverd omdat in Akkers veel minder grond nodig was. De te verwachten kosten zullen hoger uitkomen dan het indertijd beschikbaar gestelde krediet en zullen naar verwachting ca ¿ 850.000,-- meer bedragen. In de jaarrekening 2002 van het Grondbedrijf is reeds rekening gehouden met te verwachten hogere kosten voor sanering tot een bedrag van ¿ 831.500,--. De te verwachten hogere kosten worden veroorzaakt door: . In de oorspronkelijke kredietaanvrage was alleen het terrein Schampers meegenomen. Tijdens de uitvoering bleek dat in de rand percelen ook asbesthoudende grond aanwezig was, waardoor de hoeveelheid af te voeren grond groter werd (ca. 15.000 ton meer). . Als gevolg van de grotere hoeveelheid af te voeren grond moet 15.000 ton schone grond meer afgenomen worden. Overigens bedraagt de af te nemen hoeveelheid schone grond op dit moment nog ca. 50.000 ton. . Door de grotere hoeveelheden en de uitbreiding zijn extra onderzoekskosten gemaakt en heeft de begeleiding van het traject meer gekost. Verder is inmiddels een Vinex bodemsaneringssubsidie toegekend van ¿ 1.100.000,--, welke ook in de jaarrekening van het Grondbedrijf over 2002 is verwerkt. Wij verzoeken u een aanvullend krediet ter beschikking te stellen van ¿ 850.000,-- en ten laste te brengen van het Grondbedrijf plangebied Akkers. (begrotingswijziging 21). In het investeringsprogramma 2004-2007 is onder het totaaloverzicht IVP 2004-2007 grondexploitatie op pagina 8 met deze investering rekening gehouden. Het advies van de commissie ruimtelijk fysiek zal, na ontvangst, voor u ter inzage worden gelegd. Burgemeester en wethouders van Helmond, De secretaris, Mr. AC.J.M. de Kroon. De burgemeester, Drs. AAM. Jacobs. Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 21 blz. 1 BESLUIT Bijlage: 21 Raadsvergadering d.d.: 3 februari 2004 De raad van de gemeente Helmond; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 december 2003. gelet op de bepalingen van de Gemeentewet; besluit: een aanvullend krediet van ¿ 850.000 ter beschikking te stellen ten behoeve van het saneren van het voormalig terrein Schampers aan de Eikenwal. Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 3 februari 2004 , bijlage 21. De raad voornoemd, De voorzitter, De griffier, Gemeenteraad van Helmond Bijlage: 21 blz. 2 |