• Bestuur
  • Commissiestukken Gemeenschappelijke regeling SRE

Commissiestukken Gemeenschappelijke regeling SRE

Documentdatum 22-11-2004
Bestuursorgaan Commissie Algemene en Bestuurlijke Aangelegenheden
Documentsoort Commissiestukken
Samenvatting

Gemeente Helmond

DIENST MIDDELEN EN ONDERSTEUNING

Aan: de regioraad van het

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

Postbus 985

5600 AZ. EINDHOVEN

ontwerp d.d. 10 november 2004

Helmond,

Ons kenmerk: mo/bjz

Doorkiesnr: 0492-587157

Uw kenmerk:

Uw brief d.d.:

Onderwerp: gemeenschappelijke regeling

2

Cie ABA

- ....

~ NOV, 200lt ~lr~~.,

Geachte dames en heren,

Bijgaand doen wij u toekomen het raadsbesluit van 7 december 2004, bijlagenr. ... ., waarbij

ingestemd is met de voorgestelde wijziging van de gemeenschappelijke regeling

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. Tijdens de behandeling van dit voorstel is uitdrukkelijk

stilgestaan bij het bepaalde in artikel 1 0 tweede lid waarin geregeld is dat Eindhoven en Helmond 5%

van de aan deze rechtstreekse gemeenten ter beschikking gestelde ISV-middelen zullen bijdragen

aan de voeding van het ISV-fonds.

De bereidheid om 5% van het eigen Helmondse ISV-budget conform het Rotterdams model over te

dragen aan de regio is uitgesproken uit een oogpunt van regionale solidariteit. De regio als geheel

krijgt daardoor de mogelijkheid om meer ISV-gelden ter beschikking te krijgen voor alle gemeenten

dan thans het geval is Gelet op de doelstellingen van het ISV-budget gaan wij er van uit dat in elk

geval die 5% weer voor Helmondse projecten worden ingezet. Deze aangelegenheid is besproken in

het portefeuillehoudersoverleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting c.a. op 14 juli jongstleden. Bij

die gelegenheid is namens de gemeente Helmond gestipuleerd dat Helmond moet aanspraak moet

kunnen blijven maken op de bijgedragen 5%. Door de portefeuillehouders is dat toen ook

onderschreven. Wij gaan er daarom van uit alle gemeenten deze zienswijze onderschrijven.

Uw raad krijgt bij de behandeling van het beleidskader ISV2 tijdens de laatste regioraadsvergadering

van dit jaar de gelegenheid onze zienswijze te bevestigen. In onze kanttekening bij de ontwerp

gemeenschappelijke regeling hebben wij om een beleidsarme uitvoering gevraagd en om een

evaluatie over vier jaar.

De raad der gemeente Helmond,

De voorzitter,

De griffier,

Zuid Koninginnewal4/tel. 0492-587744/fax 0492-587400

Correspondentieadres: Postbus 950/5700 AZ Helmond / www.helmond.nl

Bankrelatie: ING Bank 68.20.61.670

OE Samenwerkingsverband

° Regio Eindhoven

J

ONTWERP

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

. SAMENWERKINGSVERBAND

REGIO EINDHOVEN

INHOUD

Ontwerp gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

(SRE).

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE inc1. overzicht huidige

producten dienstverlening op basis van cafetariamodel.

Overzicht aard / doelstelling regionale fondsen.

Convenant regionale samenwerking stedelijk gebied Eindhoven met bijbehorende

toelichting (vastgesteld door de regie groep op 2 juli 2004).

Wettekst artikelen Gemeentewet (vóór 7 maart 2002).

ONTWERP

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

SAMENWERKINGSVERBAND REGIO EINDHOVEN

waaraan deelnemen de gemeenten:

Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven,

Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a.,

Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son c.a., Valkenswaard, Veldhoven en

Waalre.

Eindhoven, oktober 2004

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

1

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Beariosbeoalinaen

Artikel 1

1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a. Samenwerkingsverband: de plusregio als bedoeld in Hoofdstuk XI van de Wet

gemeenschappelijke regelingen, zijnde het regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel

2, lid 1 van deze regeling;

b. deelnemende gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten die samen de

plusregio vormen;

c. colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

d. gebied: het gezamenlijk grondgebied van de deelnemende gemeenten;

e. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant;

f. Wgr: de Wet gemeenschappelijke regelingen van 20 december 1984, Staatsblad 667, zoals

nadien gewijzigd;

g. Regioraad: het algemeen bestuur als bedoeld in artikel 12 van de Wgr;

h. bestuurscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 25, lid 1 van de Wgr;

i. territoriale commissie: een commissie als bedoeld in artikel 112, lid 1 van de Wgr.

j. Inwonertal: de laatste door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte

bevolkingscijfers.

2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke

regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, treden in die artikelen in plaats van

de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk het

Samenwerkingsverband, de Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

Ooenbaar lichaam

Artikel 2

1. Er is een plusregio, zijnde het regionaal openbaar lichaam, genaamd: 'Samenwerkingsverband

Regio Eindhoven'. Het is gevestigd te Eindhoven.

2. Het bestuur van de plusregio bestaat uit het Algemeen Bestuur - genaamd Regioraad -, het

Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

HOOFDSTUK 2

DOEL, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Missie

Artikel 3

1. Het Samenwerkingsverband bevordert een evenwichtige en harmonische ontwikkeling van het

gebied door het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de gemeenten, het

vergroten van het gemeenschappelijke kennisniveau en het geven van uitvoering aan de

regionaal opgedragen taken met als doel: het voorzien in de behoefte aan werken, wonen en

recreëren, maatschappelijke participatie en een veilige leefomgeving zonder dat daarmee kansen

voor toekomstige generaties verloren gaan.

2. Het Samenwerkingsverband behartigt de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende

gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, verkeer en vervoer,

recreatie, toerisme, natuur en landschap, milieu, plattelandsontwikkeling, sociaal-economische

aangelegenheden en arbeidsvoorziening, gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn,

onderwijs en cultuur, zulks met inachtneming van hetgeen in deze regeling nader is bepaald met

betrekking tot de taken en bevoegdheden van het Samenwerkingsverband.

3. Het Samenwerkingsverband kan daarnaast van één of meer deelnemende gemeenten en in

samenhang daarmee van andere gemeenten en organisaties, opdrachten aannemen om

belangen te behartigen. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten en risico's van deze specifieke

belangenbehartiging worden gedragen door de desbetreffende gemeenten en/of organisaties en

dat deze specifieke belangenbehartiging niet ten koste mag gaan van behartiging van de

gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

2

Bevoeadheden alaemeen

Artikel 4

1. De behartiging van de in artikel 3 bedoelde belangen omvat meer algemeen:

a. De mogelijkheid tot coërdinatie, planning, uitvoering, advies en overleg met betrekking tot

genoemde beleidsterreinen.

b. Het bevorderen van verdere bestuurlijke samenwerking.

c. Het uitbrengen van adviezen aan de Provincie en het ontwerpen van uitwerkingsplannen voor

zover de Provincie die vraagt in het kader van haar plantaak.

d. Het uitvoeren van rijks- en provinciale taken; tenzij de Regioraad bij zijn besluit tot

aanvaarding anders beslist geldt als voorwaarde dat voor de uitvoering van de taken een

kostendekkende financiële tegemoetkoming wordt verkregen.

2. Het Samenwerkingsverband is met betrekking tot de in artikel 3 vermelde belangen en de taken

genoemd in artikel 5 voorts bevoegd tot:

a. Het vaststellen van verordeningen, al dan niet door strafbepaling en/of bestuursdwang te

handhaven en al dan niet het gehele gebied betreffend.

b. Het heffen van de rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet.

c. Het deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen overeenkomstig het bepaalde in artikelen

93 Um 98 van de Wgr, aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de Benelux-

Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking, alsmede het aangaan van

samenwerkingsovereenkomsten met privaatrechtelijke rechtspersonen.

3. Het Samenwerkingsverband kan daarnaast van één of meer deelnemende gemeenten, en in

samenhang daarmee van andere gemeenten en organisaties, opdrachten aannemen om diensten

uit te voeren of taken te verrichten.

Taken en bevoeadheden

Artikel 5

1. De behartiging van de in artikel 3 genoemde belangen omvat, naast hetgeen rechtstreeks door de

wet aan het Samenwerkingsverband is opgedragen en met inachtneming van de nadere

uitwerking in hoofdstuk 3 de volgende taken en bevoegdheden.

Op het gebied van ruimtelijke ordening:

a. 1. Het vaststellen van een regionaal structuurplan.

2. Het opstellen van een voortschrijdend meerjarig programma ter uitvoering van het

regionaal structuurplan.

3. Het uitbrengen van advies over door de gemeenten voorgenomen beleid op grond van het

door de Regioraad vastgestelde ruimtelijk beleid.

4. Het behartigen van de belangen van de deelnemende gemeenten in het algemeen

en meer in het bijzonder in de Provinciaal Planologische Commissie.

Op het gebied van volkshuisvesting:

b. 1. Het vaststellen van een regionale woonvisie.

2. Het periodiek verrichten van woningmarktonderzoek en monitoren van ontwikkelingen op

de woningmarkt.

3. Het vaststellen van de regionale woningbouwprogrammering, zowel wat kwantiteit als

kwaliteit betreft.

4. Het zonodig vaststellen van een huisvestingsverordening als bedoeld in artikel 2, leden 1

en 2 van de Huisvestingswet.

5. Het op basis van de Huisvestingswet optreden als toezichthouder ten opzichte van de

gemeenten aangaande de huisvesting van statushouders.

6. Het beheer van de budgetten van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.

7. Het beheer van de budgetten op grond van het Besluit woninggebonden subsidies en het

Besluit locatiegebonden subsidies.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/L vB

3

Op het gebied van verkeer en vervoer:

c. 1. Het vaststellen van een regionaal verkeers- en vervoersplan en het op grond daarvan

zonodig aanwijzingen geven met betrekking tot het door de gemeente te voeren beleid.

2. Het beheer van de budgetten op grond van de Wet op het infrastructuurfonds.

3. Het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer op grond van

de Wet personenvervoer.

4. Het afstemmen van reacties in het kader van de Tracéwet.

5. Het instellen van, het beheer van en de vaststelling van de gemeentelijke bijdragen aan

een regionaal mobiliteitsfonds.

Op het gebied van recreatie, toerisme, natuur en landschap:

d. 1. Het vaststellen en uitvoeren van regionale ontwikkelingsplannen op het terrein van

recreatie, toerisme, natuur entof landschap.

2. Het beheer entof de exploitatie van de volgende regionale recreatievoorzieningen:

a. Terrein voor geluidsintensieve sporten De Landsard;

b. Recreatiecentrum Eersel-Vessem;

c. Recreatieproject Ekkersweijer;

3. Het vaststellen van een strategie voor promotie, acquisitie en imagoversterking van de

regio op het terrein van toerisme.

:1-. Het beoordelen van het jaarlijkse activiteiten plan en de meerjarenplanning van de

regionale VVV en het op basis daarvan subsidiëren van de regionale VVV.

5. Het ontwikkelen en zo nodig beheren van regionale toeristische routes (zoals fiets-, ATB-,

wandel- en ruiterroutes).

Op het gebied van milieu:

e. 1. Het opstellen, vaststellen en uitvoeren van een regionaal milieubeleidsplan en een

jaarlijks regionaal milieuwerkprogramma.

2. Het faciliteren en ondersteunen van de lokale integrale handhaving en de

samenwerking tussen de diverse handhavingspartners.

3. Het uitvoeren van taken betreffende toezicht- en controleactiviteiten en het adviseren bij

de vergunningverlening van bedrijven of objecten met een specifiek hoog milieu- of

veiligheidsrisico.

4. Het beheer van de fondsen en voorzieningen, verkregen uit de ve~koop van de

NV RAZOB ter dekking van de verplichtingen ten aanzien van de eindafwerking en

de nazorg van de stortplaats en de ontwikkeling van het Landgoed Gulbergen.

Op het gebied van plattelandsontwikkeling:

f. 1. Het ondersteunen van de gemeenten bij hun taken in het kader van de

reconstructie van het landelijke gebied, waarbij uitgangspunten zijn: de

verbetering van de economische structuur; het bevorderen van een goede

ruimtelijke structuur en het bevorderen van het woon-, werk- en leefklimaat.

2. Het op verzoek van de gemeenten participeren in de uitvoeringsorganisatie

reconstructie in Zuidoost Brabant.

Op het gebied van sociaal-economische aangelegenheden en arbeidsvoorziening:

g. 1. Het periodiek opstellen van een regionaal-economische ontwikkelingsstrategie en van

een meerjarig voortschrijdend programma ter uitvoering daarvan.

2. Het verwerken van de regionaal-economische ontwikkelingsstrategie in het beleid

op het gebied van de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, milieu en het

arbeidsmarktbeleid.

3. Het aangeven van het regionaal beleid terzake de uitoefening van bevoegdheden met

betrekking tot bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandelsvoorzieningen die van

regionaal belang zijn, daaronder mede begrepen luchthavens en de daarbij behorende

bedrijfslocaties.

4. Het bevorderen van regionaal-economisch onderzoek.

5. Het vaststellen van de hoofdlijnen van een regionaal promotiebeleid gericht op de

internationale positionering van de regio en een regionaal acquisitiebeleid gericht op

bedrijfsvestiging.

6. Het participeren in NV REDE, de economische ontwikkelingsmaatschappij voor de regio

Eindhoven.

7. Het co6rdineren en afstemmen van het arbeidsmarktbeleid.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

4

Op het gebied van gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn:

h. 1. Het coordineren van de inbreng van de deelnemende gemeenten bij het opstellen,

evalueren en bijstellen van regiovisies op het terrein van gezondheidszorg en

maatschappelijke zorg.

2. Het ondersteunen van de gemeenten bij het ontwikkelen van een gezamenlijk gedragen

visie en van samenhangende uitvoeringstrajecten op het terrein van zorg, wonen en

welzijn.

3. Het aanwijzen en begeleiden van de gemeentelijke geleding in de Raad van Advies van

het Zorgkantoor Zuidoost-Brabant en het verzorgen van de terugkoppeling naar de

gemeenten.

Op het gebied van cultuur:

i. 1. Het initiëren en stimuleren van en participeren in regionale initiatieven op het gebied van

cultuurhistorie en erfgoedbeheer.

2. De zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden welke krachtens de Archiefwet

1995 naar de archiefbewaarplaats(en) van het Samenwerkingsverband zijn overgebracht.

3. Het toezicht op de niet-overgebrachte archiefbescheiden van de gemeenten en de

intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

4. Het adviseren van de gemeenten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op

het gebied van de inrichting van de documentaire informatiehuishouding.

5. Zolang de gemeente Gemert-Bakel niet deelneemt aan de taakbehartiging genoemd

in de leden 1 Um 4 onthouden de betreffende regioraadsleden zich van stemming

bij besluitvorming over zaken dienaangaande. Op een besluit van de gemeente tot

deelneming is het bepaalde in artikel 47 lid 1 en 2 van overeenkomstige toepassing.

6. Het instandhouden van een regionale programmaraad voor de draadomroep.

En voorts

j.

Voorzover dat voor de realisering van een uitvoeringsprogramma behorende bij een

door de Regioraad vastgesteld beleidsdocument noodzakelijk is, het geven van voorschriften

over:

a. Het door de deelnemende gemeenten verwerven en uitgeven van gronden;

b. De aanleg van voorzieningen van openbaar nut;

c. Het verhaal van kosten van de onder b. bedoelde voorzieningen;

e. De verdeling van de financiële gevolgen over de deelnemende gemeenten;

f. Het aanwijzen van gebieden ten aanzien waarvan de Regioraad zelf kan bepalen dat

de verwerving van gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, alsmede

het verhaal van kosten daarvan, uitsluitend door of vanwege het bestuur van het

samenwerkingsverband kan plaatsvinden.

g. Het onderhoud en het beheer van de gronden als bedoeld onder a. en f.

k. Het instellen van, het beheer van en de vaststelling van de gemeentelijke bijdragen aan een

regionaal stimuleringsfonds.

I.

De uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, die voortvloeien

uit het Convenant stedelijk gebied Eindhoven, zoals vastgesteld en eventueel nader

gewijzigd door de raden van de gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo,

Helmond, Nuenen c.a., Son en Breugel, Veldhoven en Waalre, welk convenant als

bijlage is opgenomen bij deze regeling.

2. Aan deze regeling is een bijlage gehecht, waarin zijn opgenomen de taken die door het Rijk

of door de Provincie aan het Samenwerkingsverband zijn opgedragen of overgedragen.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

5

HOOFDSTUK 3

NADERE UITWERKING TAKEN

Beleidskader cafetariamodel

Artikel 6

1. De Regioraad stelt een beleidskader cafetariamodel vast aan de hand waarvan kan worden

getoetst of taken voor alle gemeenten dienen te worden verricht dan wel voor een deel van de

gemeenten.

2. Indien taken voor een deel van de gemeenten worden uitgevoerd, gelden daarvoor de

uitgangspunten als aangegeven in artikel 3, lid 3.

3. Het beleidskader cafetaria model wordt ter kennis gebracht van de gemeenten.

Reaionale oroiecten

Artikel 7

1. De Regioraad bepaalt bij de vaststelling van beleidsdocumenten met een daarbij behorend

(meerjarig) uitvoeringsprogramma, welke onderdelen van het uitvoeringsprogramma als regionaal

proj~ct worden aangemerkt.

2. Bij het aanwijzen van een regionaal project geeft de Regioraad aan:

a. Voorzover sprake is van een gemeentelijke verantwoordelijkheid, welke gemeente(n)

verantwoordelijk is (zijn) voor het realiseren van het regionale project.

b. Voorzover sprake is van gemeenten die meer in het bijzonder gebaat zijn bij het realiseren

van regionale projecten, welke gemeente(n) meer in het bijzonder baat heeft (hebben) bij de

realisering van het regionale project en in welke mate dat het geval is.

3. Voorzover sprake is van een (gedeelte van het) uitvoeringsprogramma waarvan de meer

concrete projecten nog niet zijn aan te wijzen bij de vaststelling van het beleidsdocument,

geeft de Regioraad bij de vaststelling van het beleidsdocument de wijze aan waarop:

a. bepaald wordt welke gemeenten overeenkomstig het bepaalde onder lid 2 sub a

eventueel verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de nog nader aan te wijzen

projecten dan wel

b. welke gemeenten overeenkomstig het bepaalde in lid 2 onder b meer in het bijzonder

gebaat zijn bij de nog nader aan te wijzen projecten en in welke mate dat het geval is.

4. Indien de verantwoordelijke gemeente(n) een regionaal project niet kan (kunnen) of wenst

(wensen) te realiseren, kan het samenwerkingsverband daarin voorzien.

5. Indien het samenwerkingsverband voorziet in het realiseren van een regionaal project, is het

bevoegd een baatbelasting te heffen bedoeld in artikel 222 van de Gemeentewet.

Reaionaal stimulerinasfonds

Artikel 8

1. Het regionaal stimuleringsfonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten als

bedoeld in artikel 7 en zal in beginsel alleen in de vorm van co-financiering worden ingezet.

2. Het regionale stimuleringsfonds strekt niet tot aanvullende financiering van regionale projecten die

als zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeers- en vervoerplan.

3. Het regionale stimuleringsfonds wordt gevoed door een verplichte gemeentelijke bijdrage op basis

van het inwonertal van de gemeenten.

4. De bijdrage wordt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting voor het daaropvolgende

begrotingsjaar vastgesteld door de Regioraad op basis van een meerjarenraming, die gebaseerd

is op de meerjarige uitvoeringsprogramma's behorende bij de door de Regioraad vastgestelde

beleidsdocumenten.

5. Voor het besluit tot vaststelling van de bijdrage is een gekwalificeerde meerderheid nodig van

drie I vierde van het aantal aanwezige leden van de Regioraad, met dien verstande dat niet een

enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren.

6. Het bedrag per inwoner is voor iedere gemeente gelijk.

7. Indien de Regioraad bij het aanwijzen van een regionaal project een of méér gemeenten heeft

aangewezen die meer in het bijzonder baat heeft of hebben bij de realisering van dat regionale

project, wordt een bijdrage uit het regionale stimuleringsfonds alleen beschikbaar gesteld indien

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/L yB

6

de aldus aangewezen gemeente(n) overeenkomstig de mate van het gebaat zijn, zoals door de

Regioraad aangegeven, eveneens een bijdrage verleent / verlenen aan het regionale project.

Reaionaal mobiliteitsfonds

Artikel 9

1. Het regionale mobiliteitsfonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten als

bedoeld in artikel 7 en zal in beginsel alleen in de vorm van co-financiering worden ingezet.

2. Het regionale mobiliteitsfonds strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten die als

zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeers- en vervoersplan.

3. Het regionale mobiliteitsfonds wordt gevoed door een verplichte gemeentelijke bijdrage op basis

van het inwonertal van de gemeenten en door middelen die het Rijk beschikbaar stelt.

4. De bijdrage wordt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting voor het daaropvolgende

begrotingsjaar vastgesteld door de Regioraad op basis van een meerjarenraming, die gebaseerd

is op het meerjarige uitvoeringsprogramma behorende bij het door de Regioraad vastgestelde

regionaal verkeers- en vervoersplan.

5. Voor het besluit tot vaststelling van de bijdrage is een gekwalificeerde meerderheid nodig van

drie / vierde van het aantal aanwezige leden van de Regioraad, met dien verstande dat niet een

enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren.

6. Het 6edrag per inwoner is voor iedere gemeente gelijk.

7. Indien de Regioraad bij het aanwijzen van een regionaal project een of méér gemeenten heeft

aangewezen die meer in het bijzonder baat heeft of hebben bij de realisering van dat regionale

project, wordt een bijdrage uit het regionale mobiliteitsfonds alleen beschikbaar gesteld indien de

aldus aangewezen gemeente(n) overeenkomstig de mate van het gebaat zijn, zoals door de

Regioraad aangegeven, eveneens een bijdrage verleent aan het regionale project.

Reaionaal ISV-fonds

Artikel 10

1. Het regionale ISV-fonds strekt tot aanvullende financiering van projecten op het gebied van

stedelijke vernieuwing, zoals bedoeld in artikeI1.1.a van de Wet stedelijke vernieuwing.

2. Het regionale ISV-fonds wordt gevoed door de bij de provincie beschikbare ISV-middelen voor de

19 SRE-programmagemeenten aangevuld met 5% van de beschikbare middelen van de

rechtstreekse gemeenten Eindhoven en Helmond.

3. De Regioraad stelt een RegionaallSV-beleidskader en een ISV-verordening vast.

4. Het Dagelijks Bestuur stelt op basis van het ISV-beleidskader en in samenwerking met de

gemeenten een Regionaal Meerjaren-ontwikkelingsprogramma op.

5. Op basis van het Regionaal Meerjaren-ontwikkelingsprogramma stelt het Rijk investeringsbudget

beschikbaar.

6. Het Dagelijks Bestuur bewaakt de voortgang van de projecten uit het Regionaal Meerjaren-

ontwikkelingsprogramma.

Reaionaal Historisch Centrum Eindhoven (RH Ce)

Artikel 11

Ter uitvoering van de Archiefwet 1995:

1. Is het Dagelijks Bestuur belast met de zorg voor de archiefbescheiden, overeenkomstig een door

de Regioraad vast te stellen regeling, welke ter kennis wordt gebracht van gedeputeerde staten.

2. Is de Regioraad belast met het aanwijzen van de regionale archiefbewaarplaats(en).

3. Oefent de directeur van het RHCe, onder gezag van het Dagelijks Bestuur, overeenkomstig een

door de Regioraad vast te stellen en aan gedeputeerde staten mede te delen regeling, toezicht uit

op het beheer van de archiefbescheiden van de deelnemende gemeenten, voor zover deze

archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

7

Convenant stedeliik aebied Eindhoven

Artikel 12

1. Voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, die voortvloeien uit het

in artikel 5 lid 1 onder I genoemde convenant, wordt door de Regioraad ingesteld een

bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven.

2. De bevoegdheden van deze bestuurscommissie zijn:

a. Het vaststellen, monitoren en periodiek actualiseren van een nader uitvoeringsprogramma van

het door de Regioraad vastgestelde Regionale Structuurplan, de Regionale Woonvisie en de

Regionale Bedrijventerreinenvisie voor het stedelijk gebied, voor zover dit noodzakelijk is voor

de uitvoering van de afspraken van het convenant stedelijk gebied Eindhoven.

b. Het opstellen van een jaarlijkse kostenraming inclusief het daartoe in ontwerp vaststellen van

een bijdrageregeling ter realisering van het uitvoeringsprogramma, welke bijdragen worden

gestort in een door de Regioraad in te stellen financieringsfonds.

c. Het verstrekken van bijdragen uit het financieringsfonds en het opleggen van sancties,

overeenkomstig hetgeen is bepaald in het convenant stedelijk gebied Eindhoven. Voor de

uitoefening van deze bevoegdheden stelt de bestuurscommissie voorschriften op.

3. De risico's, baten en lasten verbonden aan de taakuitoefening door de bestuurscommissie

kom~n voor rekening van de deelnemers aan het convenant.

Proarammaraad DraadomroeD

Artikel 13

1. De Regioraad is belast met de instelling van een regionale programmaraad voor de draadomroep

en de benoeming van zijn leden overeenkomstig artikel 82k, eerste en vijfde lid, van de Mediawet.

2. De regionale programmaraad is een commissie als bedoeld in artikel 25 van de Wgr.

HOOFDSTUK 4

DE REGIORAAD

Samenstellina

Artikel 14

1. De leden van de Regioraad en hun plaatsvervangers worden aangewezen door de raden van de

deelnemende gemeenten:

a. uit hun midden,

b. uit burgemeester en wethouders,

c. uit degenen die voorkomen op de kandidatenlijst voor de laatst gehouden verkiezingen van

de gemeenteraad, maar niet raadslid zijn.

2. In gemeenten tot 20.000 inwoners worden 1 lid en 1 plaatsvervangend lid aangewezen.

In gemeenten vanaf 20.000 inwoners worden 2 leden en 2 plaatsvervangende leden aangewezen

en bovendien 1 lid en 1 plaatsvervangend lid per 15.000 inwoners waarmee het aantal van 20.000

wordt overschreden.

3. Onder het aantal inwoners van een gemeente wordt verstaan het aantal inwoners dat gold per 1

januari van het jaar waarin de jongste verkiezing van de leden van de gemeenteraad plaatsvond.

4. Indien een lid van de Regioraad dat is aangewezen door een gemeente met minder dan 20.000

inwoners wordt aangewezen als lid van het Dagelijks Bestuur, wijst de raad van die gemeente nog

een lid aan als lid van de Regioraad. Het bedoelde lid van het Dagelijks Bestuur onthoudt zich van

stemrecht bij stemmingen in de Regioraad.

Zodra het eerste lid van de Regioraad niet langer tevens lid van het Dagelijks Bestuur is, vervalt

voor die gemeente de mogelijkheid van een tweede lid in de Regioraad. Op dat moment eindigt

het lidmaatschap van de Regioraad van het tweede aangewezen lid van rechtswege.

5. Het lidmaatschap van de Regioraad is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar,

aangesteld door of vanwege het samenwerkingsverband. Met ambtenaar worden voor de

toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij, die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht

werkzaam zijn.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

8

Zittinasduur

Artikel 15

1. De raden van de deelnemende gemeenten beslissen zo mogelijk in de eerste vergadering van

elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van de Regioraad en hun plaatsvervangers.

2. De zittingsperiode van de leden van de Regioraad en hun plaatsvervangers eindigt op de dag

waarop de zittingsperiode van de gemeenteraden afloopt.

3. Het lidmaatschap van de Regioraad eindigt van rechtswege zodra men de kwaliteit verliest zoals

vermeld in artikel 14, lid 1.

4. Een lid van de Regioraad en zijn plaatsvervanger kunnen te allen tijde ontslag nemen. Hij doet

daarvan schriftelijk mededeling aan de Regioraad en aan de raad, die hem heeft aangewezen. Hij

blijft niettemin in functie totdat in zijn opvolging is voorzien.

5. De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt zo spoedig mogelijk. Van elke aanwijzing

tot lid van de Regioraad of tot plaatsvervangend lid geeft het betrokken college van burgemeester

en wethouders binnen acht dagen kennis aan de Regioraad.

Werkwijze

Artikel 16

.

1. De Regioraad vergadert jaarlijks tenminste vier maal en voorts zo dikwijls de voorzitter of het

Dagelijks Bestuur dit nodig oordeelt, of tenminste een vijfde van het aantal leden van de

Regioraad dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

2. De leden van de Regioraad hebben in de vergadering elk één stem.

3. De vergaderingen en de agenda's van de vergaderingen van de Regioraad worden op basis van

het bepaalde in de Wgr en de Gemeentewet openbaar bekend gemaakt.

Artikel 17

De Regioraad stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement wordt

medegedeeld aan de deelnemende gemeenten.

HOOFSTUK 5

HET DAGELIJKS BESTUUR

Samenstellina

Artikel 18

Het Dagelijks Bestuur bestaat uit:

a. de voorzitter;

b. vijf door de Regioraad uit zijn midden aangewezen leden.

Zittinasduur

Artikel 19

1. De Regioraad wijst in de eerste vergadering van elke zittingsperiode de leden van het Dagelijks

Bestuur aan.

2. De artikelen 40 en 45 tlm 47 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De leden van het Dagelijks Bestuur treden als lid van dat bestuur af op de dag, waarop de

zittingsperiode van de leden van de Regioraad afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen totdat in

hun opvolging is voorzien.

4. Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur vacant komt, wijst de Regioraad een nieuw

lid aan.

Gaat het openvallen van een plaats in het Dagelijks Bestuur gepaard met het openvallen van een

plaats in de Regioraad, dan zal de Regioraad het aanwijzen van een nieuw lid van het Dagelijks

Bestuur uitstellen totdat de opengevallen plaats in de Regioraad wederom is bezet. Dit uitstel zal

niet meer dan drie maanden mogen belopen.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

9

Werkwijze

Artikel 20

1. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden van het

Dagelijks Bestuur dit nodig oordelen.

2. De artikelen 28, 56, 58 en 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Het Dagelijks Bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen, dat aan de

Regioraad wordt medegedeeld.

4. In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelen de leden van het Dagelijks Bestuur

onderling de werkzaamheden.

Bevoeadheden

Artikel 21

1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de dagelijkse leiding van het Samenwerkingsverband.

Hiertoe behoort onder meer:

a. De voorbereiding van al hetgeen aan de Regioraad ter overweging en beslissing zal worden

voorgelegd.

b. 'De uitvoering van de besluiten van de Regioraad.

c. Het beheer van de activa en de passiva van het Samenwerkingsverband.

d. De zorg, voor zover deze niet aan anderen is opgedragen, voor de controle op het geldelijke

beheer en boekhouding.

e. Het nemen van alle maatregelen, zowel in als buiten rechte, ter voorkoming van verjaringen

en verlies van recht of bezit.

f. De benoeming, schorsing en ontslag van personeel, al dan niet op arbeidsovereenkomst

naar burgerlijk recht, voorzover dat niet krachtens deze regeling aan de Regioraad is

voorbehouden.

g. Gedurig toezicht op al wat het Samenwerkingsverband aangaat.

2. Het Dagelijks Bestuur oefent, indien de Regioraad daartoe besluit en naar door deze te stellen

regelen, de aan de Regioraad toekomende bevoegdheden uit.

HOOFDSTUK 6

VOORZITTER

Aanwiizina

Artikel 22

1. De voorzitter wordt door de Regioraad in de eerste vergadering van elke zittingsperiode

aangewezen.

2. Bij verhindering of ontstentenis wordt hij vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur, door

dit bestuur uit zijn midden aan te wijzen.

3. Het bepaalde in artikel 19, lid 2 tot en met 4 is op de voorzitter van overeenkomstige toepassing.

Bezoldiaina en rechtsDositie

Artikel 23

Indien de voorzitter wordt aangewezen van buiten de kring van de Regioraad, regelt de Regioraad zijn

bezoldiging en zonodig andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende.

Bevoeadheden

Artikel 24

2

De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van de Regioraad en het Dagelijks

Bestuur.

Hij draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken. Alle stukken, die van de Regioraad en

van het Dagelijks Bestuur uitgaan worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

10

3

De voorzitter vertegenwoordigt het Samenwerkingsverband in en buiten rechte. Hij kan de

vertegenwoordiging aan een door hem gemachtigde opdragen. In rechtsgedingen tussen het

samenwerkingsverband en de gemeente, waarvan de voorzitter lid van het bestuur is, wordt hij

vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur dat geen lid van het bestuur van de betreffende

gemeente is.

HOOFDSTUK 7

ADVIESCOMMISSIES, BESTUURSCOMMISSIES,

OVERLEG PORTEFEUILLEHOUDERS

Adviescommissies

Artikel 25

1. De Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter kunnen in overeenstemming met het

bepaalde in artikel 24 van de Wgr, commissies van advies instellen.

2. Vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur worden door de Regioraad op voorstel

van het Dagelijks Bestuur ingesteld. De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en

de werkwijze.

3. De '(aste commissies van advies als bedoeld in lid 2 hebben tot taak het Dagelijks Bestuur van

advies te dienen over voorstellen van dit bestuur aan de Regioraad.

4. Het voorzitterschap van de vaste commissies van advies berust bij leden van het Dagelijks

Bestuur

5. De vergaderingen van de vaste commissies zijn openbaar, behoudens de mogelijkheid tot het

vergaderen achter gesloten deuren, een en ander volgens nader door de Regioraad vast te stellen

regels.

Bestuurscommissies

Artikel 26

1. De Regioraad is bevoegd bestuurscommissies, al dan niet voor een deel van het

gebied, in te stellen als bedoeld in artikel 25, lid 1 c.q. artikel 112 lid 1 van de Wgr.

De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze.

2. Het voorzitterschap van de commissies berust bij leden van het Dagelijks Bestuur met

uitzondering van de regionale programmaraad en de bestuurscommissie stedelijk gebied

Eindhoven.

Overlea Dortefeuillehouders

Artikel 27

1. Overeenkomstig de verdeling van de werkzaamheden in het Dagelijks Bestuur bestaat een

overleg van portefeuillehouders van de deelnemende gemeenten.

2. Leden van het portefeuillehoudersoverleg zijn de leden van de colleges van burgemeester en

wethouders, tot wiens portefeuille de belangen behoren, waartoe het overleg is ingesteld en hun

plaatsvervangers.

3. Voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg is het lid van het Dagelijks Bestuur dat het

werkterrein van het portefeuillehoudersoverleg in dat bestuur behartigt.

4. Een portefeuillehoudersoverleg bespreekt in een zo vroeg mogelijk stadium van

beleidsontwikkeling de ontwikkelingen op zijn werkterrein en kan gevraagd en ongevraagd advies

uitbrengen aan het Dagelijks Bestuur c.q. de ingestelde bestuurscommissies van het

Samenwerkingsverband.

5. Een vergadering van een portefeuillehoudersoverleg is niet openbaar.

6. Tijdens het portefeuillehoudersoverleg worden zo nodig en gewenst afspraken gemaakt over de

onderwerpen die wel openbaar zijn en de wijze waarop daar openbaarheid aan wordt gegeven.

7. De Regioraad kan nader regels stellen met betrekking tot het portefeuillehoudersoverleg.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

11

HOOFDSTUK 8

OVERLEG MET DEELNEMENDE GEMEENTEN

Voorbereidina strateaische meeriariae olannen

Artikel 28

1. Onverminderd het bepaalde in bijzondere wetten, stelt het Dagelijks Bestuur voorzover het betreft

mee~arige strategische plannen voor de beleidsterreinen als bedoeld in artikel 5 een ontwerp op,

met inbegrip van een financiële onderbouwing, na terzake overleg te hebben gevoerd met de

colleges en andere daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en

personen, van welk overleg verslag wordt gedaan in een bijlage bij het ontwerpplan.

2. Inspraak over de in het voorgaande lid bedoelde plannen vindt plaats volgens de door de

Regioraad vast te stellen algemene inspraakregeling dan wel volgens een voor een bepaalde

procedure vast te stellen bijzondere inspraakregeling.

3. Het Dagelijks Bestuur stelt het ontwerpplan voorlopig vast.

4. Het Dagelijks Bestuur zendt het ontwerpplan vervolgens aan de raden van de deelnemende

gemeenten, die hun zienswijze binnen drie maanden ter kennis van de Regioraad brengen.

5. Binnen drie maanden na het verstrijken van de in lid 4 genoemde termijn beslist de Regioraad

over de vaststelling van het plan.

6. Indien en voorzover met betrekking tot het ontwerpplan zienswijzen zijn ingediend of de

Regioraad bij de vaststelling van het plan afwijkt van het ontwerp, wordt het besluit tot vaststelling

te dien aanzien nader gemotiveerd.

7. Het plan wordt terstond na vaststelling door de Regioraad toegezonden aan de raden van de

deelnemende gemeenten.

Overlea met de deelnemende aemeenten

Artikel 29

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 28 worden de besturen van de deelnemende gemeenten

met inachtneming van een redelijke termijn gehoord over alle belangrijke aangelegenheden,

voordat de Regioraad daarover beslist.

2. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor een zodanige tijdige toezending van stukken dat de

bestuursorganen van de gemeenten binnen die termijn hun standpunt kunnen bepalen.

HOOFDSTUK 9

INLICHTINGEN, VERANTWOORDING EN TERUGROEPING

Daaeliiks Bestuur / Reaioraad

Artikel 30

1. Het Dagelijks Bestuur of een of meer leden daarvan verstrekken aan de Regioraad de door een of

meer leden daarvan in een vergadering van de Regioraad of schriftelijk gevraagde inlichtingen,

voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden in een

vergadering van de Regioraad of schriftelijk verstrekt.

2. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan de Regioraad het Dagelijks

Bestuur of een of meer leden daarvan ter verantwoording roepen.

3. De Regioraad kan een lid van het Dagelijks Bestuur, indien dit lid het vertrouwen van de

Regioraad niet meer bezit, ontslag verlenen. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van

overeenkomstige toepassing.

Samenwerkinasverband / aemeenteraden

Artikel 31

1. Het bestuur van het Samenwerkingsverband verstrekt aan de leden van de deelnemende

gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen schriftelijk en zo

spoedig mogelijk, voor zover dat niet strijdig is met het openbaar belang.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

12

2. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden schriftelijk

verstrekt en wel door het Dagelijks Bestuur, tenzij de inlichtingen uitdrukkelijk van de Regioraad of

de voorzitter worden verlangd.

Lid Reaioraad I aemeenteraad

Artikel 32

1. Een lid van de Regioraad verstrekt aan de raad die hem heeft aangewezen de door een of meer

leden van die raad in een vergadering van die raad of schriftelijke gevraagde inlichtingen, voor

zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden in een

vergadering van die raad of schriftelijk verstrekt.

2. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan de raad het lid ter

verantwoording roepen voor het door hem in de Regioraad gevoerde beleid.

3. De raad kan een door hem aangewezen lid van de Regioraad, indien dit lid het vertrouwen van de

raad niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van

overeenkomstige toepassing.

.

HOOFDSTUK 10

PERSONEEL EN ORGANISATIE

Ambtelijke oraanisatie

Artikel 33

1. Het Samenwerkingsverband heeft voor de uitvoering van de hem opgedragen taken een ambtelijk

apparaat, aan het hoofd waarvan de secretaris staat.

2. Het Dagelijks Bestuur regelt de organisatie en de werkwijze van het ambtelijk apparaat.

Secretaris

Artikel 34

1. De Regioraad beslist over benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.

2. Voor een benoeming wordt door het Dagelijks Bestuur een aanbeveling gedaan.

3. Het Dagelijks Bestuur kan in spoedeisende gevallen tot schorsing overgaan.

4. Het Dagelijks Bestuur doet van een besluit als bedoeld in het vorige lid onmiddellijk mededeling

aan de Regioraad.

5. Het besluit tot schorsing vervalt wanneer de Regioraad het niet in zijn eerstvolgende vergadering

bekrachtigt.

6. De Regioraad stelt voor de secretaris een instructie vast.

7. Het Dagelijks Bestuur regelt de vervanging van de secretaris bij zijn verhindering of ontstentenis.

8. Op de secretaris en zijn plaatsvervanger(s) is artikel 102 van de Gemeentewet van

overeenkomstige toepassing.

Taak

Artikel 35

1. De secretaris staat de Regioraad, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de commissies bij de

uitoefening van hun taak terzijde.

Hij is in de vergaderingen van de Regioraad en van het Dagelijks Bestuur aanwezig; in de

vergaderingen van het Dagelijks Bestuur heeft hij een adviserende stem.

2. Alle stukken, die van de Regioraad en van het Dagelijks Bestuur uitgaan, worden door hem mede

ondertekend.

Bezoldiaina

Artikel 36

De Regioraad regelt de bezoldiging van de secretaris.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

13

RechtsDositie

Artikel 37

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 34 besluit het Dagelijks Bestuur over

de benoeming, de schorsing en het ontslag van de overige ambtenaren en personeel werkzaam

op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

2. Het Dagelijks Bestuur kan de uitoefening van zijn bevoegdheid, zowel geheel als gedeeltelijk,

mandateren.

Artikel 38

Op het personeel zijn van overeenkomstige toepassing de Collectieve Arbeidsvoorwaarden (CAR) en

de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) en de ter uitvoering daarvan door de gemeente Eindhoven

vastgestelde regelingen, zoals deze thans luiden en in de toekomst na wijziging zullen luiden, een en

ander voorzover het bevoegde gezag van het samenwerkingsverband geen andersluidende

regelingen vaststelt.

HOOFSTUK 11

FINANCIËLE BEPALINGEN

Veraoedinaen

Artikel 39

1. De leden van de Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de commissies kunnen op basis

van het bepaalde in de Wgr een door de Regioraad vast te stellen tegemoetkoming in de kosten

en, voorzover zij niet de functie van wethouder of burgemeester vervullen, een vergoeding voor

hun werkzaamheden ontvangen.

2. De Regioraad kan in overeenstemming met het bepaalde in de Wgr een tegemoetkoming in of

vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen vaststellen die verband

houden met de vervulling van het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur van het

Samenwerkingsverband.

3. Besluiten van de Regioraad, als bedoeld in de leden 1 en 2, worden toegezonden aan

gedeputeerde staten en de raden van de deelnemende gemeenten.

Bearotina

Artikel 40

1. Het Dagelijks Bestuur maakt elk jaar voor 1 april de ontwerp-begroting op voor het volgende

dienstjaar en zendt deze, vergezeld van een toelichting, onverwijld toe aan de leden van de

Regioraad en aan de raden van de deelnemende gemeenten met het verzoek aan de raden hun

zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren te brengen.

2. In de begroting wordt aangegeven de door elke deelnemende gemeente voor het jaar, waarop

de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage.

3. Voor de berekening van de in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt uitgegaan van het inwonertal

op 1 januari van het jaar, voorafgaand aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de

vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de

Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

In afwijking daarvan is de Regioraad bevoegd voor bepaalde taken een andere verdeelsleutel toe

te passen.

4. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen het Dagelijks Bestuur voor 1 juni van hun

zienswijze omtrent de ontwerp-begroting doen blijken.

5. De Regioraad stelt de begroting vast uiterlijk 1 juli van het jaar, voorafgaand aan dat waarvoor de

begroting moet dienen. Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting vervolgens binnen twee weken

na de vaststelling aan gedeputeerde staten.

6. Terstond na de vaststelling wordt daarvan mededeling gedaan aan de raden van de deelnemende

gemeenten. Indien de vastgestelde begroting afwijkt van de ontwerp-begroting wordt deze

eveneens ter kennis van de raden gebracht, die het in deze begroting voor de gemeente als

bijdrage in de kosten van het Samenwerkingsverband geraamde bedrag in de gemeentebegroting

opnemen.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

14

7. Voorzover van toepassing doet het Dagelijks Bestuur van de goedkeuring mededeling aan de

raden van de deelnemende gemeenten.

Bearotinaswiiziaina

Artikel 41

1. Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in artikel 40 uitgezonderd lid 4

voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

2. Voor wijzigingen van de begroting, die door hun karakter niet leiden tot een wijziging van de

bijdrage van de deelnemende gemeenten alsmede geen afwijking inhouden van het door de

Regioraad vastgestelde financiële beleid is artikel 40 niet van toepassing.

Voorschotbetalina

Artikel 42

De deelnemende gemeenten betalen jaarlijks voor 1 februari en voor 1 augustus van het betreffende

jaar telkens de helft van de verschuldigde bijdrage. Bij niet tijdige betaling is de wettelijke interest

verschuld,igd.

Rekenina

Artikel 43

De Regioraad stelt de rekening voorlopig vast uiterlijk 1 juli, volgend op het jaar waarop deze

betrekking heeft. Van de vaststelling doet het Dagelijks Bestuur mededeling aan de raden van de

deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK 12

ARCHIEF

Artikel 44

1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het

Samenwerkingsverband en zijn organen, overeenkomstig de door de Regioraad met

inachtneming van de Archiefwet 1995 vast te stellen regelen.

2. De archiefbescheiden welke ingevolge de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen

te berusten in de archiefbewaarplaats van het RHCe.

HOOFDSTUK 13

INFORMATIEPLICHT

Artikel 45

De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten en van het Samenwerkingsverband

verstrekken elkaar desgevraagd inlichtingen en gegevens welke zij nodig achten voor de uitoefening

van hun taak, voor zoveel zij daarover beschikken en belangen van derden zich daartegen niet

verzetten.

Artikel 46

1. De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten doen het Dagelijks Bestuur mededeling van

bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen

als bedoeld in artikel 3 voor het Samenwerkingsverband van belang zijn.

2. De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten kunnen bij de in het eerste lid bedoelde

mededeling het gevoelen vragen van het Dagelijks Bestuur. Ook ongevraagd kan het Dagelijks

Bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan een gemeentebestuur kenbaar maken.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

15

HOOFDSTUK 14

TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Toetredina

Artikel 47

1 Onverminderd het bepaalde in artikel 11 0 van de Wgr beslist de Regioraad over toetreding van

een gemeente tot deze regeling. Toetreding kan plaatsvinden op verzoek daartoe bij besluiten van

de bestuursorganen van die gemeente.

2. De Regioraad kan aan de toetreding nadere voorwaarden verbinden.

3. De toetreding gaat in op de eerste dag na het opnemen van het besluit in het register van de

Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, derde lid van de

Wgr, tenzij in het besluit van de Regioraad anders is bepaald.

4. De raad van de toegetreden gemeente gaat zo spoedig mogelijk over tot het aanwijzen van

(plaatsvervangende) vertegenwoordigers in de Regioraad.

Uittredina

Artikel 48

.

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 0 van de Wgr kan een deelnemende gemeente uittreden

uit de regeling door toezending aan de Regioraad van daartoe strekkende besluiten van haar

bestuursorganen.

2. De Regioraad regelt na overleg met de betrokken gemeente, onder mededeling aan gedeputeerde

staten, de financiële verplichtingen, alsmede de overige gevolgen van de uittreding~

3. De uittreding kan niet eerder plaatsvinden dan op 1 januari van het tweede jaar volgend op dat

waarin de in lid 1 bedoelde besluiten zijn opgenomen in het register van de Minister van

Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, derde lid van de Wgr, tenzij

in het besluit van de Regioraad anders is bepaald.

Wiiziaina

Artikel 49

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 110 van de Wgr kan de regeling worden gewijzigd bij

eensluidende besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

2. De wijziging treedt in werking op de eerste dag nadat de besluiten daartoe, zijn opgenomen in het

register van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 1 09,

derde lid van de Wgr, tenzij in de besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende

gemeenten anders is bepaald.

Ooheffina

Artikel 50

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 110 van de Wgr kan de regeling worden opgeheven bij

eensluidende besluiten van de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

2. Ingeval van opheffing van de regeling stelt de Regioraad, de raden van deelnemende gemeenten

gehoord, een liquidatie plan vast.

Het liquidatieplan voorziet in ieder geval in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot

deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing, alsmede in een regeling ten aanzien van

het personeel.

3. De liquidatie heeft plaats door het als dan fungerende Dagelijks Bestuur, dat, zo nodig, na het

tijdstip van de opheffing van de regeling in functie blijft, totdat de liquidatie is voltooid.

4. De opheffing gaat in op de eerste dag, nadat de besluiten daartoe zijn opgenomen in

het register van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in

artikel 109, derde lid van de Wgr, tenzij in de besluiten van de bestuursorganen van de

deelnemende gemeenten anders is bepaald.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

16

HOOFDSTUK 15

G ESCH ILLEN BESLECHTI NG

Artikel 51

Geschillen omtrent de toepassing van de regeling, in de ruimste zin, tussen besturen van de

deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het

Samenwerkingsverband worden, overeenkomstig artikel 28 van de Wgr, beslist door gedeputeerde

staten.

HOOFDSTUK 16

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Inwerkinatredina

Artikel 52

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en treedt in werking per 1 januari 2005.

De regeling treedt in de plaats van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio

Eindhoven, laatstelijk gewijzigd en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij

besluit d.d. 16 december 1998.

Citeertitel

Artikel 53

Deze regeling kan worden aangehaald als 'Regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven 2005'.

Ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

17

TOELICHTING

ONTWERP GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

SAMENWERKINGSVERBAND REGIO EINDHOVEN

(versie 4 oktober 2004)

ALGEMEEN

1. Het wettelijk kader

Aanleiding voor de aanpassing van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingverband

Regio Eindhoven ligt in de beëindiging van de Kaderwet bestuur in verandering. In het licht

van beëindiging van die Kaderwet hebben de gemeenten zich in een open discussie beraden

over de wenselijkheid van continuering van de intergemeentelijke samenwerking in de regio

Eindhoven. Onder auspiciën van een Stuurgroep Nieuwe Koers SRE, daartoe ondersteund

door meerdere ambtelijke werkgroepen, zijn de gemeenten met elkaar nagegaan op welke

beleidsterreinen en met welke intensiteit verdere samenwerking als noodzakelijk dan wel

wenselijk werd ervaren.

De resultaten van die discussie zijn neergelegd in een Eindrapport Nieuwe Koers (verschenen

maart 2000). De raden van de deelnemende gemeenten hebben daaropvolgend ingestemd met

het Eindrapport en bepaald, dat dit Eindrapport als basis zou dienen te gelden voor de

aanpassing van de gemeenschappelijke regeling. Aan het Dagelijks Bestuur van het

Samenwerkingsverband werd opgedragen tijdig een voorstel voor een aangepaste regeling aan

de deelnemende gemeenten voor te leggen.

De bestuurlijke ontwikkelingen volgden elkaar snel op. Aanvankelijk werd voorzien dat de

Kaderwet op I januari 2003 zou aflopen en dat daarna de Wet gemeenschappelijke regelingen

(vrijwillige samenwerking) het wettelijk kader zou worden. Spoedig daarna werd door de

minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven, dat alsnog een

wettelijke voorziening zou worden getroffen voor verplichtende samenwerking vergelijkbaar

met de Kaderwet bestuur in verandering, maar zonder het perspectief van een stadsprovincie.

Het wetsvoorstel Bestuur in stedelijke gebieden lag ter behandeling voor in de Tweede

Kamer, toen in april 2002 het tweede kabinet Kok viel. Op basis van een noodwetje werd de

werkingsduur van de gemeenschappelijke regelingen op basis van de Kaderwet verlengd tot I

januari 2005.

Inmiddels is - onder het tweede kabinet Balkenende - duidelijk dat de Wet

gemeenschappelijk regelingen plus het wettelijk kader zal gaan vormen voor verplichtende

niet vrijblijvende samenwerking tussen gemeenten in regio's met stedelijk kenmerken. Het

wetsontwerp bestuur in stedelijk regio's wordt ingetrokken.

Plusregio's worden slechts ingesteld indien er sprake is van een zodanige complexe en

structurele ruimtelijke afstemmingsproblematiek ten gevolge van beleidsopgaven op de

terreinen volkshuisvesting, bedrijfsvestiging, infrastructuur, recreatie of stedelijk groen, dat

voor de realisatie ervan verplichte samenwerking op regionale schaal aangewezen is.

Het verschil tussen de meer verplichtende samenwerking en de "gewone" W gr-samenwerking

heeft betrekking op 1) de formele vaststelling van het gebied waarbinnen een bijzondere vorm

van W gr-samenwerking dient plaats te vinden; 2) de aanduiding van de terreinen waarop de

betreffende gemeenten meer verplichtend moeten samenwerken; 3) de mogelijkheid van

toevoeging van taken en/of middelen aan het samenwerkingsverband door Rijk en provincie.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

I

Intensief overleg van de minister van BZK met besturen van Kaderwetgebieden en

provincies, afzonderlijk alsook samen met VNG en IPO heeft uiteindelijk geleid tot

overeenstemming over een nadere invulling van het verplichtende pakket taken.

Ten aanzien van de opgedragen bevoegdheden heeft het bestuur van een plusregio

doorzettingsmacht. Het wetsvoorstel Wijzigingswet W gr-plus (Kamerstukken II, 2003/04,

29 532) bepaalt in artikel 115, dat het bestuur van een gemeente zijn medewerking verleent

aan de uitvoering van besluiten die het bestuur van de plusregio neemt in verband met de

uitoefening van de aan dat bestuur opgedragen bevoegdheden. Indien het bestuur van een

gemeente naar het oordeel van het dagelijks bestuur van die plusregio die medewerking niet

of in onvoldoende mate verleent, kan het dagelijks bestuur zelf ten laste van de betrokken

gemeente een besluit uitvoeren of doen uitvoeren. Alsdan dient het betrokken

gemeentebestuur vooraf in kennis te worden gesteld van het daarop gerichte voornemen.

Het wetsvoorstel Wijzigingswet W gr-plus bevat een overgangsbepaling, die erin voorziet dat

de huidige Kaderwetgebieden van rechtswege worden aangemerkt als zgn. plusregio's waarop

dat verplichtend regime van toepassing is. Het in de wijzigingswet beschreven takenpakket is

nagenoeg gelijkluidend aan dat van de Kaderwet bestuur in verandering en ontwerp van Wet

bestuur in stedelijke regio's. In die zin kan deze gewijzigde kijk van het kabinet op de

inbedding van de regionale samenwerking binnen de bestuurlijke hoofdstructuur beschouwd

worden als een voornamelijk cosmetische operatie.

2. Uitgangspunten Nieuwe Koers

Belangrijke winstpunten van de discussie over de toekomstige intergemeentelijke

samenwerking in de regio zijn dat de deelnemende gemeenten zich op basis van de inhoud

van beleid hebben kunnen uitspreken over de gewenste en noodzakelijke samenwerking in de

regio en over het bestuurlijk kader en de wijze waarop gemeenten met elkaar in de

samenwerking willen omgaan.

Samenhangende problematiek stad / platteland

De regio kent een lange traditie van intergemeentelijke samenwerking. Al vroeg is de

samenhang en de onderlinge afhankelijkheid van stedelijk gebied en landelijk gebied

onderkend. Gemeenten geven sinds 1993 in SRE-verband gezamenlijk vorm aan de aanpak

van belangrijke maatschappelijke vraagstukken.

Essentiële functies als wonen, werken, recreëren vragen om een geïntegreerde benadering op

de schaal van de regio. De regio functioneert immers als één arbeidsmarkt, één woningmarkt

en is de schaal waarop tal van maatschappelijke processen zich afspelen.

De komst van de Kaderwet bestuur in verandering maakte dat de taakbehartiging door het

SRE slechts in beperkte zin werd uitgebreid en op bestaande onderdelen voorzien werd van

een "wettelijk verplicht"-label. Het SRE kreeg m.a.w. extra bevoegdheden en verplichtingen

op beleidsterreinen waar de gemeenten al langer op vrijwillige basis met elkaar

samenwerkten.

De meerwaarde van die samenwerking is nadrukkelijk gelegen in de onderlinge afstemming

van beleid, het gezamenlijk (ook samen met derden) aanpakken van problemen en benutten

van kansen, in het door bundeling effectiever en efficiënter organiseren van uitvoerende

taken, in het faciliteren - vanuit regionaal opgebouwde deskundigheid - van gemeenten bij de

aanpak van subregionale / lokale taken.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

2

Dat de samenwerkende gemeenten bereid zijn in solidariteit hun schouders te willen zetten

onder de aanpak van regionale problemen is gebleken bij het debacle Philips en DAF, waar in

1993 tienduizend arbeidsplaatsen kwamen te vervallen. Met financiële ondersteuning van alle

gemeenten werd en wordt thans nog gewerkt aan de versterking van de economische structuur

van de regio.

De hoofdconclusie van het Eindrapport Nieuwe Koers" Samen is er veel te doen" was dat

continuering van de intergemeentelijke samenwerking op de schaal van Zuidoost Brabant,

ook na beëindiging van de Kaderwet bestuur in verandering, wenselijk en noodzakelijk wordt

geacht, waar mogelijk met behoud van verworvenheden uit de Kaderwet.

Bepleit werd een grotere openheid van het samenwerkingsverband naar de deelnemende

gemeenten en een grotere betrokkenheid van de gemeenten bij dat samenwerkingsverband.

Het samenwerkingsverband, de samenwerkende gemeenten, zijn immers de gemeenten zelf.

De gemeenten dienen - als founding members - het beleid en de uitvoering door het

samenwerkingsverband op wezenlijke momenten te kunnen beïnvloeden. Dit stelt eisen aan

de mate' waarin en de tijdigheid waarmee gemeenten naar hun opvatting en standpunten

gevraagd wordt.

De werkwijze van de ondersteunende organisatie dient klantgericht, effectief en efficiënt te

zijn en voldoende flexibel om ook in te kunnen spelen op specifieke doelstellingen van een of

enkele gemeenten. In dat kader is de introductie van het zgn. cafetariamodel bezien.

Tussentijdse raadplegingen van gemeenten

Over de uitwerking van het Eindrapport Nieuwe Koers naar een nieuwe gemeenschappelijke

regeling heeft het Dagelijks Bestuur op hoofdpunten de gemeenten tussentijds geraadpleegd.

Eerst over de uitwerkingsnotitie zelf en vervolgens over het Startdocument nieuwe

gemeenschappelijke regeling SRE van maart 2003. Dit Startdocument legt vast waarover

overeenstemming bestaat: de resultaten van het traject Nieuwe Koers.

Met de conclusies naar aanleiding van de gemeentelijke reacties is de uitwerking Nieuwe

Koers afgesloten. Op basis van de besproken hoofdlijnen en uitgangspunten is vervolgens

gewerkt aan de tekst van de nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE.

3. Dualisering

Dualisme is sinds de invoering van de wet per 7 maart 2002 inmiddels verankerd in de

gemeentelijke bestuurspraktijk. Sinds 12 maart 2003 geldt het dualisme ook voor de

provinciale bestuurlijke structuur. Voor gemeenschappelijke regelingen geldt dit echter niet.

Voor gemeenschappelijke regelingen is de oude Gemeentewet" bevroren" naar de situatie

van vóór 7 maart 2002. Duale kenmerken van latere wijzigingen, uitgezonderd de bepalingen

over begroting en rekening, zijn dus niet op gemeenschappelijke regelingen van toepassing.

Aan de concept-nota "Gevolgen van de dualisering van het gemeentebestuur voor de Wet

gemeenschappelijke regelingen" van het ministerie van BZK Uuli 2002) kan de volgende

conclusie worden ontleend: De intergemeentelijke samenwerking op basis van de Wet

gemeenschappelijke regelingen wordt niet op dualistische leest geschoeid. Wel zullen er

wijzigingen worden doorgevoerd in de Wet gemeenschappelijke regelingen die aan de Wet

dualisering gemeentebestuur zijn ontleend.

Dit standpunt is recent herbevestigd in een gezamenlijke brief van de minister van

Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties d.d. 26 mei 2004 aan de Tweede Kamer.

Vanwege de situatie dat voor gemeenschappelijke regelingen de oude Gemeentewet van

toepassing is, is die versie van de Gemeentewet als bijlage bij de regeling opgenomen.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BB 04/4 13 aBO SN/LvB

3

4. Opzet nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE

Als vertrekpunt voor de nieuwe gemeenschappelijke regeling SRE is genomen de tekst van de

huidige regeling. Daar waar wijzigingen noodzakelijk (wettelijk kader; verplichtende

samenwerking) dan wel wenselijk zijn (uitwerking Nieuwe Koers; bijzonder bestuurlijk

arrangement), zijn in de bestaande tekst artikelen gewijzigd, vervangen of geschrapt.

Er is voor gekozen dat de gemeenschappelijke regeling een zo volledig mogelijk beeld geeft

van de structuur, de inhoud en werkwijze van het samenwerkingsverband. Dit houdt in dat in

de regeling zelf de taken en bevoegdheden zijn opgenomen (bijv. het vaststellen van een

regionaal structuurplan, een regionaal verkeer en vervoersplan) ook al geldt de verplichting

hiertoe op basis van kaderwetgeving als de Wet Ra of Planwet Verkeer en Vervoer.

In overeenstemming met de aanbevelingen van de themagroep cafetariamodel wordt in de

taken een onderscheid gemaakt naar basistaken ( de wettelijke taken en de regionaal

afgesproken taken) en taken die worden uitgevoerd op contract-/offertebasis (taken voor een

(cluster van) gemeente(n).

In de gemeenschappelijke regeling zijn in beginsel alleen de taken en bevoegdheden uit het

basispakket opgenomen. De taken die momenteel vervuld worden op basis van het

cafetariamodel zijn - met uitzondering van Regionale Programmaraad en Ondersteuning

lokale integrale handhaving - niet in de regeling zelf opgenomen, maar als bijlage bij deze

toelichting. Dit vanwege het minder structurele en mogelijk zelfs eenmalige karakter van de

opgedragen taak.

Genoemde uitzonderingen zijn ingegeven door de bijzondere, politiekgevoelige aard van de

taak of de daarmee verbonden bestuursconstructie (bestuurscommissie).

De bestaande taken zijn op hun cafetariagehalte gescreend. Dit heeft ertoe geleid dat taken als

het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer en het beheer van het budget Volwasseneneducatie

ten behoeve van de gemeenten in Groot Kempenland nu zijn opgenomen in de "cafetarialijst"

en de kosten daarvan niet langer ten laste komen van alle gemeenten, maar slechts van die

gemeenten waarvoor concreet die taakbehartiging wordt vervuld.

Daar het vervullen van cafetariataken - waar deze niet beperkt hoeven zijn tot instanties

binnen de regio - niet ten koste mag gaan van de behartiging van de gemeenschappelijke

belangen van de deelnemende gemeenten zal periodiek een overzicht hiervan worden

verstrekt aan het portefeuillehoudersoverleg bestuurlijke aangelegenheden. De gemeenten

kunnen zodoende zicht blijven houden op de taakbehartiging in het kader van het

cafetariamodel.

5. Nog lopende wetswijziging Wgr

Bij de Tweede Kamer is nog aanhangig het wetsvoorstel tot wijziging van de W gr, kamerstuk

27008 van februari 2000 in verband met de afschaffing van de verplichte bundeling en

integratie. Wetsvoorstel gaat nu gelijk oplopen met procedure Wgr-plus.

In dat wetsvoorstel wordt ook het goedkeuringsvereiste geschrapt. Derhalve behoeven

besluiten van gemeenten tot het aangaan, het wijzigen, het uittreden en tot opheffing van

gemeenschappelijke regelingen niet langer de goedkeuring van de provincie.

In verband met het financiële toezicht van de provincie blijft, blijkens de tweede nota van

wijziging, bestaan de verplichting tot het inzenden van de regeling bij de provincie.

De gemeenten moeten een register bijhouden van regelingen waaraan zij zelf deelnemen.

Ingevolge de W gr-plus is er een centraal register bij het ministerie van BZK waarin alle W gr-

plus- regelingen dienen te worden opgenomen.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

4

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 3 Missie

De missie van het Samenwerkingsverband is het bevorderen van een evenwichtige en

harmonische ontwikkeling van het gebied door onder meer het behartigen van de

gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten en het geven van uitvoering

aan de regionaal opgedragen taken. Centrale opgave in de toekomstige samenwerking is het

vinden van een balans in de aandacht voor het stedelijk gebied en die voor het landelijk

gebied. Het stedelijk gebied kent in het kader van de postherindelingsproblematiek zijn

bijzondere opdracht. Besloten is ook voor het landelijk gebied te komen tot een bijzondere

opdrachtformulering.

De W gr schrijft voor dat in de regeling de belangen worden genoemd ter behartiging waarvan

de regeling is getroffen. Gelet op het integrale karakter van de regeling heeft ook de

belangenbeschrijving een algemeen karakter. In de artikelen 4 en 5 wordt nader

geconcretiseerd op welke wijze de belangen worden behartigd.

Om zeker te stellen dat het samenwerkingsverband zich op verzoek ook mag bezig houden

met behingen en taken die afzonderlijke gemeenten regarderen ("cafetariataken"), zijn onder

doel en taken daartoe specifieke bepalingen opgenomen.

Artikel 4 Bevoegdheden algemeen

Het eerste lid van dit artikel omschrijft meer algemeen de instrumenten die het

samenwerkingsverband ten dienste staan als bestuurlijk kader van samenwerking, alsmede

enkele bestuurlijke taken. Bij het uitvoeren van rijks- en provinciale taken wordt onder meer

gedacht aan de uitvoering van de W gr-plustaken en de decentrale uitvoering van provinciale

taken. Daarbij geldt als voorwaarde dat - tenzij de Regioraad bij aanvaarding anders beslist -

voor de uitvoering van die taken een kostendekkende financiële tegemoetkoming wordt

verkregen.

In lid 2 wordt het samenwerkingsverband bevoegd verklaard tot het vaststellen van

verordeningen, het heffen van rechten en deelname aan gemeenschappelijke regelingen,

waaronder begrepen regelingen in het kader van de Benelux-overeenkomst.

Artikel 5 Taken en bevoegdheden

In dit artikel worden concreet de taken en bevoegdheden genoemd die aan het

samenwerkingsverband worden opgedragen. Uitgegaan is van de terminologie uit de ontwerp

Wijzigingswet W gr-plus en sectorale wetten. Voorzover er geen sprake is van een wettelijke

term wordt aangesloten bij de huidige praktijk. Als overkoepelend begrip voor" regionaal

structuurplan / beleidsplan / ontwikkelingsstrategie e.d." wordt in artikel 7 onder kopje

"regionale projecten" de term" beleidsdocument" gebruikt.

Een aantal ervan vloeit voort uit bijzondere wetgeving als de Wgr-plus. Zoals vermeld onder

punt 4 van de Toelichting algemeen zijn in de regeling in beginsel alleen de basistaken

genoemd. De cafetariataken van dit moment zijn opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.

Artikel 5, lid la: ruimtelijke ordening

Op basis van de verplichtende taakstelling in de W gr-plus is de taak en bevoegdheid

opgenomen tot vaststelling van een regionaal structuurplan. Die bevoegdheid van de

plusregio's is terug te vinden in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

In voorbereiding is een fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,

naar verwachting ingaande per 1 januari 2006. De planfiguren streekplan en regionaal

structuurplan komen dan te vervallen. Er zal dan voor de plusregio's sprake zijn van de

opstelling van een regionale ruimtelijke visie, die bindend is voor de gemeenten en niet langer

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

5

de goedkeuring behoeft van de provincie. Wel kan de provincie kaders stellen, voorzover dat

uit een oogpunt van bovenregionale afstemming nodig is. In afwachting van die nieuwe

wetgeving is in de regeling uitgegaan van de huidige bevoegdheidsgrondslag.

Artikel 5, lid tb: volkshuisvesting

> I / 3 De taken / bevoegdheden zijn in terminologie aangepast. Was in de oude regeling

sprake van: "de vaststelling van een regionale volkshuisvestingsstrategie" en "het aanvragen

en verdelen van het woningbouwprogramma", nu wordt gesproken van "het vaststellen van

een regionale woon visie" en "het vaststellen van de regionale woningbouwprogrammering".

> 6 Overeenstemming bestaat in de regio om te komen tot een gebundelde inzet van de

Investeringbudgetten Stedelijke Vernieuwing. De centrumsteden (rechtstreekse gemeenten)

alsook de provincie (budgethouder voor de overige gemeenten) hebben daartoe hun positieve

medewerking uitgesproken. Zie voor verdere uitwerking artikel 10.

Artikel 5, lid 1 c: verkeer en vervoer

> 1 De taak / bevoegdheid tot vaststelling van een regionaal verkeers- en vervoersplan berust

op de Pianwet Verkeer en Vervoer. De plusregio's hebben daarin een positie gekregen in

nevenschikking aan de provincie. Dit betekent dat het samenwerkingsverband volledig

competent is voor haar grondgebied. De provincie kan kaders stellen, voorzover dat uit een

oogpunt van bovenregionale afstemming nodig is.

> 3. De taak / bevoegdheid tot het verlenen etc. van concessies voor openbaar vervoer berust

op de Wet personenvervoer. Deze concessies worden verleend middels een (openbare)

aanbesteding op basis van vooraf in een bestek vastgestelde ijkpunten.

> 5 De instelling van een regionaal mobiliteitsfonds is nader uitgewerkt in artikel 9. Het fonds

strekt tot aanvullende financiering van regionale projecten, die als zodanig zijn aangewezen in

het regionaal verkeer- en vervoersplan.

Artikel 5, lid 1 d: recreatie, toerisme, natuur en landschap

In dit artikel zijn de taken qua formulering aangepast aan de huidige stand van zaken. Daarbij

gaat het om het ontwikkelen en uitvoeren van plannen op het terrein van recreatie, toerisme,

natuur en landschap (lid 1) en het beheer en/of exploitatie van de bestaande regionale

recreatievoorzieningen (lid 2). Het vaststellen van de hoofdlijnen van een regionaal promotie-

en acquisitiebeleid gericht op toerisme (lid 3) berust op de wettelijke taakopdracht inzake

economische ontwikkeling.

Toegevoegd zijn met name de leden 4 en 5, die handelen over het subsidiëren van de

regionale VVV, waarbij het besluit van de Regioraad van 17 september 2003 uitgangspunt is,

en het ontwikkelen en zonodig beheren van regionale toeristische routes.

Artikel 5, lid 1 e: milieu

> 1 De milieutaak behoort tot het wettelijk takenpakket, dat ingevolge de W gr-plus gaat

gelden voor alle plusregio' s. Het spreekt vanzelf dat de regionale milieubeleidsvisie (of

correct vermeld: het milieubeleidsplan ingevolge artikel4.15a Wet Milieubeheer) zich richt

op de regionale, grensoverschrijdende milieuproblematiek en rekening houdt met (of nog

liever: aansluit op) de gemeentelijke beleidsnota's.

Een regionale milieubeleidsvisie (of regionaal milieubeleidsplan) beoogt een kader te

scheppen voor het jaarlijkse programma ingevolge artikel 4.15b van de Wet Milieubeheer.

Het is niet de bedoeling dat deze visie de regionale gemeenten rechtstreeks bindt of tot

verplichtingen aanzet.

Met een regionaal milieuwerkprogramma wordt invulling gegeven aan de regionale ambities

die per milieuthema geformuleerd zijn in de Regionale Meerjarenvisie Milieu.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BB 04/4 13 aBO SN/LvB

6

Uitgangspunt bij het fonnuleren van het regionale milieuwerkprogramma is dat de

milieusamenwerking in de vonn van projecten een meerwaarde moet hebben voor de regio

maar ook voor de afzonderlijke gemeenten.

De Milieudienst verricht naast die beleidstaak een groot aantal taken, dat op basis van

(meerjarige) contracten voor gemeenten wordt verricht. Dit varieert van het opstellen en

uitvoeren van het volledige milieuprogramma tot het opstellen van vergunningen en / of het

handhaven van de regels, van advisering omtrent de gewenste kwaliteit van de leefomgeving

tot het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke milieuzorgsystemen.

> 2 De gemeenten in deze regio werken reeds geruime tijd samen op handhavingsgebied,

oorspronkelijk in het kader van de Handhavingscoordinatiecentrum, sinds 16 juni 1999 op

basis van de bestuursovereenkomst milieuhandhaving Noord Brabant. Deze samenwerking

wordt ook gezien als een belangrijk onderdeel van het proces professionalisering van de

handhaving en het ligt dan ook in de rede de samenwerking op dit gebied te continueren.

Vanwege de bestuurlijk-politieke zwaarte van het onderwerp is daarom expliciet opgenomen:

het faciliteren en ondersteunen van gemeenten bij hun acties in het kader van de lokale

integrale handhaving en de samenwerking tussen diverse handhavingspartners.

> 3 In de regeling van 1993 is vastgelegd, dat een groot aantal milieutaken door de gemeenten

verplicht aan de regio worden uitbesteed. Voor de meeste van deze taken is deze verplichte

uitbesteding niet meer aan de orde. Alleen voor de zogenaamde categorie-4 bedrijven bestaat

er nog een verplichting. Het artikel is er op gericht om dit voort te zetten met als doel de

samenwerking op milieugebied toch meer te laten zijn dan alleen dienstverlening. Alleen is

het begrip categorie-4 vervangen door "bedrijven met een hoog milieu- en veiligheidsrisico".

> 4 Door de verkoop van de NV RAZOB aan Essent BV zijn aanzienlijke sommen geld

beschikbaar gekomen, die bestemd zijn voor de eindafwerking van de stortplaats en de

inrichting van het eindplan Gulbergen. De Regioraad heeft in diens besluit van 20 juni 2002

hiervoor de kaders en randvoorwaarden aangegeven. Aangezien de eindafwerking en de

inrichting van het Landgoed Gulbergen de komende jaren nog actueel zullen zijn is expliciet

als taak opgenomen: het beheer van de fondsen en voorzieningen, verkregen uit de verkoop

van de NV RAZOB ter dekking van de verplichtingen ten aanzien van de eindafwerking en

de nazorg van de stortplaats en de ontwikkeling van het Landgoed Gulbergen.

Artikel 5, lid 1 f: plattelandsontwikkeling

Met het vaststellen van het "Plan de Campagne" PROGRESS (Plattelands- en Regionale

Ontwikkeling door Gezamenlijke aanpak op Ruimtelijk, Economisch en Sociaal Snijvlak)

heeft de Regioraad in september 2003 het kader vastgesteld waarbinnen het SRE op korte en

middellange tennijn een integrale bijdrage wil leveren aan de ontwikkeling van het landelijk

gebied. De reconstructie van het landelijk gebied in Zuidoost-Brabant grijpt niet alleen in op

de ruimtelijke structuur, maar ook op de sociaal-economische structuur van het platteland en

heeft directe gevolgen voor de leefbaarheid. Inzet is de vernieuwing van het platteland breed

en integraal aan te pakken.

Het Projectbureau Plattelandsontwikkeling SRE biedt (clusters van) gemeenten daarbij de

door hen gewenste ondersteuning. In 2004 is een (project)ontwikkelservice PROGRESS en

KOMPAS toegevoegd aan het dienstenpakket van het projectbureau. Het gaat daarbij om het

tot wasdom brengen van kansrijke initiatieven, inclusief financial engineering.

In 2005 zal het projectbureau na vaststelling van de reconstructieplannen, binnen de hiervoor

geschetste kaders een uitvoeringsrol aanbieden ten behoeve van de samenwerkende

gemeenten. In overleg en samenspraak met direct betrokkenen bij de uitvoering, zoals o.a.

gemeenten en provincie, zal uitwerking en invulling worden gegeven aan die rol.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

7

Artikel 5, lid 1 g: sociaal-economische aangelegenheden en arbeidsvoorziening

In dit artikel worden met in achtneming van het bepaalde in de W gr-plus de taken

gecontinueerd die het SRE had onder de Kaderwet bestuur in verandering.

In het Eindrapport Nieuwe Koers werd het voeren van een samenhangend economisch

ontwikkelingsbeleid van groot belang geacht; zo ook een coordinerende en faciliterende rol

ten aanzien van de landbouwproblematiek en plattelands ontwikkeling. Met de recente

programma's Horizon, Progress en Kompas is een belangrijke impuls gegeven aan de sociaal-

economische structuurversterking van de regio.

Artikel 5, lid 1 h: gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn

De taken in dit artikel zijn aangepast aan de huidige stand van zaken. Inbreng is en wordt

verzorgd in diverse provinciale regiovisies zoals de Regiovisie Jeugd, Regiovisie

Gehandicaptenzorg, Regiovisie Geestelijke Gezondheidszorg. Recente voorbeelden van

ondersteuning van de gemeenten bij het gezamenlijk optrekken op het terrein van zorg en

welzijn zijn de opschaling van de Indicatieorganen naar één regionaal Indicatieorgaan voor de

hele re~o en de ontwikkeling van lokale loketten.

Artikel 5, lid 1 i: cultuur

> 1 Het actief participeren in regionale initiatieven op het gebied van cultuurhistorie en

erfgoedbeheer, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de (bevordering van) de

cultuurhistorische identiteit van de regio, past volledig in de nieuwe opdracht aan

archief diensten, zoals verwoord in de rijksvisie "Regionale Historische Centra.

Publieksgericht perspectief voor archieven" (feb.2000). Een dergelijke algemene opdracht

(basistaak) laat onverlet dat individuele wensen van gemeenten binnen het cafetariamodel tot

invulling kunnen komen.

> 4 Het adviseren met betrekking tot de inrichting van het beheer van de

documentaire informatie geschiedt ingevolge de uitwerking van Archiefwet en Archief-

besluit, zoals neergelegd in de ministerie Ie regelgeving aangaande artikelen 11, 12 en 13

Archiefbesluit; behoort derhalve tot de basistaken.

> 5 Onderhavige taakbehartiging geldt niet voor alle gemeenten; na recente aansluiting van

het Streekarchivariaat Peelland ontbreekt alleen de gemeente Gemert-Bakel. De betreffende

Regioraadsleden dienen zich van stemming te onthouden bij besluitvorming dienaangaande.

Bij strikte toepassing van de regel dat alleen die taken in de regeling worden opgenomen die

door alle deelnemende gemeenten worden "afgenomen" zou de taakomschrijving naar de

"cafetarialijst" moeten verhuizen. De taakomschrijving RHCe is evenwel vanuit historisch

oogpunt in de gemeenschappelijk regeling gehandhaafd.

Artikel 5, lid 1 j: regionaal grondbeleid

Het samenwerkingsverband heeft op basis van de W gr-plus de bevoegdheid tot het voeren

van regionaal grondbeleid. Regionaal grondbeleid is het geheel van instrumenten die in

verband met elkaar of ieder afzonderlijk kunnen worden ingezet om datgene wat in plannen

(bijvoorbeeld het regionaal structuurplan) als van regionaal belang wordt aangemerkt, tot

uitvoering te brengen.

Dit instrumentarium leent zich bij uitstek voor een gedifferentieerde toepassing, toegesneden

naar het gebied en afgestemd op de mate waarin regulerend dient te worden opgetreden. De

problematiek in het centraal stedelijk gebied, waarvoor in opdracht van de minister van BZK

een bijzonder bestuurlijk arrangement wordt uitgewerkt, lijkt daarvoor in aanmerking te

komen. Het is aan de Regioraad om met deze bevoegdheid naar bevind van zaken te kunnen

handelen.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

8

Artikel 5, lid 1 k: regionaal stimuleringsfonds

De instelling van een regionaal stimuleringsfonds wordt nader uitgewerkt in artikel 8. Dit

fonds strekt tot aanvullende fmanciering van regionale projecten, met uitzondering van

projecten die als zodanig zijn aangewezen in het regionaal verkeer en vervoersplan.

Artikel 5, lid 11: convenant stedelijk gebied Eindhoven

De stadsregionale gemeenten hebben overeenstemming bereikt en onderling afspraken

gemaakt ter oplossing van de zgn. postherindelingsproblematiek. Het gaat daarbij om een

oplossing voor de komende 25 jaar op de volgende terreinen:

- kwalitatieve en kwantitatieve verdeling van de stadsregionale taakstelling op het gebied van

woningbouw;

- versterking van de economische structuur door beschikbaarheid van voldoende

bedrijfsterreinen en verbetering van de bereikbaarheid;

- versterking! behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat met inbegrip van faciliteiten

voor cultuur en sport van regionale of nationale betekenis.

Deze afspraken zijn neergelegd in een convenant stedelijk gebied Eindhoven. De uitvoering

van dit convenant is door de stadsregionale gemeenten opgedragen aan het

Samenwerkingsverband. Zie verder bij artikel12.

Artikel 6 Beleidskader cafetariamodel

De Regioraad stelt een beleidskader cafetariamodel vast op basis waarvan kan worden

getoetst of taken voor alle gemeenten dienen te worden verricht dan wel voor een deel van de

deelnemende gemeenten en in samenhang daarmee mogelijk voor andere gemeenten en

organisaties. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten en risico's van de specifieke

belangenbehartiging worden gedragen door de betreffende gemeenten en/of organisaties en

dat die specifieke belangenbehartiging niet ten koste mag gaan van de behartiging van de

gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten.

Met het opnemen van deze bepaling in de regeling wordt tegemoetgekomen aan de wens van

een groot aantal gemeenten.

Artikel 7 Regionale projecten

Bij het vaststellen van de regionale plannen als Regionaal structuurplan, Regionaal Verkeer

en Vervoersplan e.d. bepaalt de Regioraad welke onderdelen van het uitvoeringsprogramma

vanwege hun belang voor de regio worden aangemerkt als regionale projecten. Daarbij wordt

tevens aangegeven welke gemeente(n) verantwoordelijk is voor de realisering van het

regionale project alsmede in welke mate er sprake is van een bijzondere gebaatheid van

gemeenten. Is er zoals bij de sociaal-economische ontwikkelingsstrategie sprake van

projectenprogramma's (als bijv. Horizon, Kompas en Progress) waarin nog geen concrete

projecten zijn aan te wijzen dan geeft de Regioraad de wijze aan waarop bepaald wordt welke

gemeente eventueel projectverantwoordelijke is en of er sprake is van een bijzondere

gebaatheid. Mogelijke invulling hiervan kan zijn dat de Regioraad de bevoegdheid

dienaangaande delegeert aan het Dagelijks Bestuur, gehoord het portefeuillehoudersoverleg

regionale financiering.

Voor het realiseren van deze regionale projecten aanvaardt het Samenwerkingsverband een

bijzondere verantwoordelijkheid. Daarbij beschikt het over aanvullende instrumenten als

regionaal grondbeleid en regionale (co- )financiering.

In beginsel zijn het de verantwoordelijke gemeenten die de uitvoering van een project ter

hand nemen. Mocht een gemeente het project niet kunnen of willen realiseren dan kan het

Samenwerkingsverband daarin voorzien.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

9

Artikel 8 Regionaal stimuleringsfonds

In het Eindrapport Nieuwe Koers is, mede op basis van de succesvolle ontwikkelingen van

zowel het Financieringsschap in het stedelijk gebied als de Stimulusregeling, opgenomen dat

er een regionaal stimuleringsfonds komt. Versterking van de economische positie in ruime zin

blijft de centrale gedachte achter dit stimuleringsfonds.

In de nadere uitwerking is gekozen voor de volgende uitgangspunten:

a) Het moet gaan om regionale financiering van regionale projecten die als zodanig zijn

benoemd in door de Regioraad vastgestelde beleidsdocumenten zoals het Regionaal

Structuurplan, de Regionale Bedrijventerreinenstructuurvisie en de regionaal-

economische ontwikkelingsstrategie. Daarbij kan ook het Provinciaal

Reconstructieplan worden genoemd indien de middelen uit het Provinciaal

Reconstructiefonds die bedoeld zijn voor projecten in Zuidoost-Brabant worden

overgedragen aan de in het SRE samenwerkende gemeenten.

Het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan blijft buiten beschouwing omdat ,vanwege

de dominantie van investeringen voor verkeersinfrastructuur, niet is gekozen voor

integratie van het regionaal mobiliteitsfonds in het regionaal stimuleringsfonds.

b) Uitgangspunt is dat het regionaal stimuleringsfonds wordt ingezet in het kader van

cofinanciering.

c) Wat betreft de voeding van het fonds wordt uitgegaan van enerzijds bijdragen van

gemeenten op basis van meerjarige programma's (zie onder a.) bestaande uit een

basisbijdrage (bedrag per inwoner) op basis van solidariteit en anderzijds van

aanvullende gemeentelijke bijdragen op basis van een nadere verdeelsleutel, gebaseerd

op het profijtbeginsel.

d) De besluiten van de Regioraad tot vaststelling van de gemeentelijke basisbijdrage zijn

gebonden aan het vereiste van drie/vierde meerderheid van het aantal aanwezige

leden, met dien verstande dat niet een enkele gemeente de besluitvorming kan

blokkeren.

e) Bij de voorstellen aan de Regioraad tot vaststelling van de bijdrage en bij bestedingen

uit het fonds worden de gemeenten betrokken via een in te stellen

portefeuillehoudersoverleg regionale financiering.

Lid 3 e.v. Bij de instelling van het regionaal stimuleringsfonds - en vervolgens bij vaststelling

van de jaarlijkse begroting - bepaalt de Regioraad wat de basisbijdrage dient zijn. Dat besluit

dient te worden genomen met drie/vierde meerderheid van stemmen met dien verstande dat

niet een enkele gemeente de besluitvorming kan blokkeren.

De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het regionale ambitieniveau. Dit ambitieniveau

dient te zijn aangegeven in door de Regioraad vastgestelde beleidsdocumenten.

De besluitvorming over de bestedingsprogramma's is aan de Regioraad; de besluitvorming

over individuele projecten als uitvoeringsbesluiten van deze programma's aan het Dagelijks

Bestuur.

Met name de bestuurlijke afstemming tussen de verschillende bestedingsprogramma's en de

prioritering dient voorafgaand aan de besluitvorming plaats te vinden in genoemd

portefeillehoudersoverleg regionale financiering.

Lid 7 bepaalt dat wanneer gemeenten baat hebben bij een regionaal project, regionale

cofinanciering slechts ter beschikking wordt gesteld, indien de betreffende gemeente eveneens

een bijdrage verleent aan het regionale project. De mate van gebaat zijn wordt vastgesteld

door de Regioraad bij het bepalen van de projecten met een regionaal karakter.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

10

Artikel 9 Regionaal mobiliteitsfonds

In het kader van de Uitwerking Nieuwe Koers werd geconcludeerd dat de vonning van een

regionaal mobiliteitsfonds voordelen biedt. Het gaat daarbij om de combinatie van

Rijksmiddelen (GDU-middelen) en gemeentelijke middelen die, na een eigen regionale

afweging van de mogelijke oplossingen, gezamenlijk kunnen worden ingezet om de

bereikbaarheid van de regio te vergroten.

Het regionaal mobiliteitsfonds staat los van het regionaal stimuleringsfonds. Evenals het

regionaal stimuleringsfonds kent het regionaal mobiliteitsfonds een systeem van

solidariteitsbijdrage en profijtbijdrage.

De systematiek zal zijn dat na een afweging in het RVVP de regionaal gewenste c.q.

noodzakelijke infrastructuur wordt aangegeven en dat in het uitvoeringsprogramma van het

RVVP de wijze wordt aangegeven waarop de beschreven infrastructuur wordt gerealiseerd.

Uiteraard kan niet alles tegelijk. Prioriteiten zullen tot uitdrukking komen in de fasering.

Infrastructurele maatregelen vragen over het algemeen om grote investeringen. Derhalve zal

gewerkt gaan worden met een meeIjarenplanning. Daarbij hoort ook dat gemeenten over een

langere periode goed zicht hebben op hun bijdragen aan het regionale mobiliteitsfonds.

De Regioraad bepaalt jaarlijks bij de vaststelling van de begroting de hoogte van de

gemeentelijke bijdrage. Basis hiervoor is de op het RVVP geënte meerjarenraming.

Besluiten van de Regioraad tot vaststelling van de gemeentelijke bijdrage zijn gebonden aan

het vereiste van drie/vierde meerderheid van het aantal aanwezige leden met dien verstande

dat niet een enkele gemeente de besluitvonning kan blokkeren.

Artikel 10 Regionaal ISV-fonds

Ingesteld wordt een regionaal ISV-fonds, dat wordt gevoed door bijdragen van de provincie

en van de rechtstreekse gemeenten Eindhoven en Helmond en dat strekt tot aanvullende

financiering van projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing.

De beoogde werkwijze is als volgt. De provincie stelt het ISV-budget voor Zuidoost-Brabant

aan het SRE ter beschikking. Hetzelfde geldt voor 5% van de Eindhovense en Helmondse

budgetten. Vervolgens kunnen alle gemeenten projecten indienen. Op basis van de ingediende

projecten en nog door de Regioraad vast te stellen beleidskader stelt het Dagelijks Bestuur een

Regionaal MeeIjaren Ontwikkelingsprogramma vast. Dit programma wordt voorbereid door

een ambtelijke werkgroep met Eindhoven, Helmond, Randgemeenten, de Peel en de Kempen.

In het beleidskader wordt aandacht besteed aan de beleidsaccenten en de prioritering en wordt

verder aangegeven hoe van ingediende projecten gekomen wordt tot een regionaal

programma. Dit kader zal recht moeten doen aan de aan de orde zijnde grootstedelijke

problematiek. Daarbij wordt budget niet vooraf territoriaal gelabeld. Vanwege de aan de orde

zijnde problematiek kan verondersteld worden dat het door Eindhoven en Helmond

ingebrachte budget ook in deze steden tot besteding komt.

Artikel 12 Convenant stedelijk gebied Eindhoven

Voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, die

voortvloeien uit het in artikel 5 lid 1 onder 1 genoemde convenant, wordt door

de Regioraad ingesteld een bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven.

De bevoegdheden van deze bestuurscommissie zijn:

a. Het vaststellen, monitoren en periodiek actualiseren van een nader uitvoerings- programma

van het door de Regioraad vastgestelde Regionale Structuurplan, de Regionale Woonvisie en

de Regionale Bedrijventerreinenvisie voor het stedelijk gebied, voor zover dit noodzakelijk is

voor de uitvoering van de afspraken van het convenant.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

11

b. Het opstellen van een jaarlijkse kostenraming inc1usiefhet daartoe in ontwerp vaststellen

van een bijdrageregeling ter realisering van het uitvoeringsprogramma, welke bijdragen

worden gestort in een door de Regioraad in te stellen financieringsfonds.

c. Het verstrekken van bijdragen uit het financieringsfonds en het opleggen van

sancties, overeenkomstig hetgeen is bepaald in het convenant. Voor de uitoefening van deze

bevoegdheden stelt de bestuurscommissie voorschriften op.

De financiële baten en lasten, die direct of indirect verband houden met de bestuurscommissie

stedelijk gebied Eindhoven, komen voor rekening van de convenantgemeenten.

De oplossing van de bijzondere problematiek in het stedelijk gebied dient nadrukkelijk in

samenhang en binnen het totaal van de regio plaats te vinden.

Artikel 14 Samenstelling Regioraad

Aan de Regioraad komen alle bevoegdheden toe, voorzover deze niet bij wet of delegatie aan

het Dagelijks Bestuur zijn opgedragen. Aan de mogelijkheid tot overdracht van bevoegdheden

stelt de wet beperkingen. Zo kunnen de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting,

van de rekening, van verordeningen ingevolge de W gr niet worden overgedragen. In de

praktijk worden uitvoeringsbevoegdheden door de Regioraad aan het Dagelijks Bestuur

gedelegeerd.

In lid I is aangegeven, dat de leden van de Regioraad door de raden van de gemeenten kunnen

worden aangewezen: uit hun midden, uit burgemeester en wethouders en uit de

kandidatenlijst voor de jongste gemeenteraadsverkiezing. Binnen deze formulering kan straks

de gekozen burgemeester, die dan niet langer voorzitter is van de raad, als lid worden

aangewezen.

In lid 2 wordt bepaald hoeveel leden een gemeente mag afvaardigen naar de Regioraad. Dit is

afuankelijk van een bepaald inwonertal. Voor het bepalen van dit inwonertal worden conform

lid 3 genomen de bevolkingscijfers per I januari van het jaar waarin de jongste verkiezing van

de leden van de gemeenteraad plaatsvond. Dit betekent dat tussentijdse overschrijding van in

dit kader relevante inwonertallen geen gevolgen heeft voor de samenstelling van de

Regioraad.

De situatie kan ontstaan dat het lid van de Regioraad afkomstig van een gemeente die slechts

één lid naar de Regioraad mag afvaardigen, wordt aangewezen als lid van het Dagelijks

Bestuur. In dat geval regelt lid 4 dat die gemeente een tweede lid mag afvaardigen. De

betreffende gemeente heeft de vrijheid te bepalen of het plaatsvervangend lid dan wel een

nieuw lid wordt aangewezen. Eindigt tussentijds bedoeld DB-lidmaatschap dan is de

gemeente ook vrij te bepalen wie bij terugval van twee leden naar een lid terugtreedt.

De aanwijzing van dit extra Regioraadslid heeft geen gevolgen voor de stemverhoudingen,

die immers worden bepaald door het inwonertal.

Voor wat betreft het uit te oefenen stemrecht is gekozen voor een praktische regeling in die

zin dat bij stemming in de Regioraad het raadslid stemrecht heeft in plaats van het betreffende

DB-lid. Daarmee wordt het primaat bij de Regioraad gelegd.

Het bedoelde DB-lid heeft als lid van het AB weliswaar formeel stemrecht, maar zal zich

(zelfbinding) bij stemmingen in de Regioraad onthouden van uitoefening van dat stemrecht.

Het DB-lid kan wel deelnemen aan de beraadslagingen vanuit zijn functie als DB-lid.

De achterliggende gedachte van het extra toegevoegde Regioraadslid is om er voor te zorgen

dat de gemeente die het aangaat in de Regioraad, buiten de leden van het Dagelijks Bestuur

om, een vertegenwoordiger heeft die aan de beraadslagingen en besluitvorming kan meedoen,

zonder de verantwoordelijkheid te dragen als lid van het Dagelijks Bestuur, en daarover

informatie kan geven aan de gemeenteraad die hem of haar ook ter verantwoording kan

roepen.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

12

Artikel 16 Werkwijze Regioraad

Op basis van artikel 22 Wgr juncto artikel 19, lid 2 Gemeentewet dienen de vergaderingen

van de Regioraad ter openbare kennis te worden gebracht alsmede de agendastukken ter

inzage gelegd. Lid 3 regelt dat de vergaderingen en de agenda's openbaar bekend worden

gemaakt. Om van regionale spreiding verzekerd te zijn kan gedacht worden aan mededeling

in het Eindhovens Dagblad en plaatsing op de Kabelkrant van Omroep Brabant.

Voor het bijwonen van de vergaderingen kan overeenkomstig artikel 39 aan de leden een

vergoeding worden toegekend.

Artikel 18 Samenstelling Dagelijks Bestuur

Naast de voorzitter bestaat het Dagelijks Bestuur uit vijfleden door de Regioraad uit zijn

midden aan te wijzen. Overeenstemming in de regio bestaat over de volgende verdeling. De

gemeenten Eindhoven en Helmond dragen elk een lid voor; dit geldt tevens voor de

subregio's de Kempen, de Peel en de Randgemeenten.

Artikel'22 Aanwijzing voorzitter

De voorzitter wordt door de Regioraad aangewezen. De voorzitter kan afkomstig zijn van

buiten de kring van de Regioraad. Bestuurlijke consensus bestaat in de regio dat de functie

van voorzitter toekomt aan de burgemeester van Eindhoven.

Het vice-voorzitterschap wordt toegedacht aan de burgemeester van Helmond, ervan

uitgaande dat deze tot lid van de Regioraad wordt aangewezen door de gemeenteraad van

Helmond en vervolgens door de Regioraad tot lid van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 25 Adviescommissies

Artikel 22 regelt de bevoegdheid tot instelling van commissies van advies. Vaste commissies

van advies aan het Dagelijks bestuur worden door de Regioraad, op voorstel van het Dagelijks

Bestuur, ingesteld. De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze.

Het voorzitterschap van de commissies van advies berust bij leden van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 26 Bestuurscommissies

In de W gr-plus wordt het expliciet mogelijk gemaakt dat de Regioraad commissies kan

instellen ter behartiging van de belangen van een deel van de gemeenten in die plusregio.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 112 van de Wgr is het niet vereist dat voor een besluit

van de Regioraad tot het instellen van een dergelijke territoriale bestuurscommissie de

verklaring van geen bezwaar van de raden van de deelnemende gemeenten wordt verkregen.

Instemming van de direct betrokken gemeenten is voldoende. De overige gemeenten kunnen

van hun zienswijze blijk geven.

De Regioraad regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Bij de regeling van

de werkwijze dient ook de openbaarheid geregeld te worden.

Lid 2. Het voorzitterschap van de bestuurscommissies berust bij leden van het Dagelijks

Bestuur. Dit om zoveel mogelijk de integraliteit van het bestuur te waarborgen. Gelijke

bepaling geldt niet voor de bestuurscommissie regionale programmaraad vanwege de

onafhankelijke rol en positie, die de programmaraad moet kunnen innemen en voor de

bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven vanwege de bijzondere stedelijke

problematiek.

Artikel 27 Overleg portefeuillehouders

Ter vergroting van de gemeentelijke betrokkenheid bij het SRE is in het Nieuwe Koerstraject

met name gekeken naar de rol en invloed van de portefeuillehoudersoverleggen in het

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

13

besluitvormingsproces van het SRE. "Door deze portefeuillehoudersoverleggen in een eerder

stadium van beleidsvorming te betrekken op een moment dat nog sprake kan zijn van

wezenlijke beïnvloeding van het voorgenomen beleid (interactieve beleidsvorming), kan de

betrokkenheid en invloed van de gemeenten toenemen." aldus de Uitwerkingsnotitie.

Daarom zijn portefeuillehouders-overleggen als verplicht in de regeling opgenomen. Zij

bespreken in een zo vroeg mogelijk stadium van beleidsontwikkeling de ontwikkelingen op

hun werkterrein en brengen gevraagd en ongevraagd advies uit aan het Dagelijks Bestuur.

Leden van het portefeuillehoudersoverleg zijn de leden van de colleges van burgemeester en

wethouders, tot wiens portefeuille de belangen behoren, waartoe het overleg is ingesteld.

Gelet op de portefeuilleverdeling kan sprake zijn van meerdere portefeuillehouders per

gemeente. Praktijk is dat in het college wordt afgestemd wie het portefeuillehoudersoverleg

bijwoont! bijwonen.

Ter voorbereiding van de meningsvorming in de colleges moeten de stukken voor het overleg

van portefeuillehouders tijdig aan de gemeenten worden toegezonden. Daarbij wordt gedacht

aan tenminste twee volle weken voorafgaand aan de vergadering. Wordt afgeweken van die

termijn 'dan vraagt dit om een nadere motivering.

Artikel 28 Betrokkenheid gemeenten bij planopstelling

Betrokkenheid van gemeenten staat of valt met de mogelijkheid om tijdig hun zienswijze te

kunnen geven over ontwerp- plannen en visies. In dit artikel zijn procedurevoorschriften

opgenomen ten aanzien van de planopstelling, voor zover geen anders luidende wettelijke

bepalingen van kracht zijn. De consultatie van de gemeenten over de strategische plannen

vindt plaats onverminderd de wettelijke inspraakprocedure. Dit gaat in het bijzonder op voor

het Regionaal structuurplan en het Regionaal Verkeer- en Vervoersplan. Om de gemeenten

voldoende tijd te geven om een gemeentelijk standpunt te bepalen is in lid 2 een termijn

opgenomen van drie maanden.

In artikel 29 wordt geregeld dat de gemeentebesturen ook overigens binnen redelijke

termijnen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt te bepalen alvorens zaken ter

besluitvorming aan de regioraad worden voorgelegd.

Bij de hier bedoelde consultatie van de gemeenten over andere belangrijke aangelegenheden

moet gedacht worden aan zaken als: beleidskader cafetariamodel, beleidskader ISV,

overdracht van rijks- en provinciale taken, beleidskader regionaal grondbeleid.

Artikel 37 Rechtspositie

Het Dagelijks Bestuur besluit, behoudens ten aanzien van de secretaris, over de benoeming,

de schorsing en het ontslag van het personeel. Het Dagelijks Bestuur kan, overeenkomstig het

bepaalde in artikel 168, lid 1 van de Gemeentewet resp. hoofdstuk 10 van de Algemene wet

bestuursrecht, de uitoefening van zijn bevoegdheid, zowel geheel als gedeeltelijk, mandateren

aan een of meer van zijn leden c.q. mandaat verstrekken aan de directeuren van de diensten.

Artikel 39 Vergoedingen

De leden van de Regioraad, het Dagelijks Bestuur en de commissies kunnen op basis

van het bepaalde in de Wgr- binnen de grenzen van artikel 21, leden 1 en 2 - een door de

Regioraad vast te stellen tegemoetkoming in de kosten en, voorzover zij niet de functie van

wethouder, burgemeester vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.

Ten aanzien van de vervulling van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur kan de

Regioraad een tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/L vB

14

voorzieningen vaststellen (lid 2). Basis hiervoor is artikel 21, lid 3 Wgr.

Artikel 40 Begroting

De begrotingsprocedure is, met inachtneming van artikel 34 W gr, als volgt:

Het Dagelijks Bestuur maakt jaarlijks voor 1 april de ontwerpbegroting op (lid 1).

Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting twee maanden voordat zij aan de

Regioraad wordt aangeboden toe aan de gemeenteraden (lid 1)

De raden kunnen omtrent de ontwerpbegroting het Dagelijks Bestuur hun zienswijze

doen toekomen (lid 4)

De Regioraad stelt de begroting vast uiterlijk 1 juli (lid 5)

Indien daartoe aanleiding bestaat worden afschriften daarvan gezonden aan de raden

van de deelnemende gemeenten (lid 6)

Het derde lid biedt de mogelijkheid niet het inwonertal, maar een andere norm te nemen voor

de gemeentelijke bijdrage. Per taak kan worden bezien welke norm gehanteerd wordt.

De gemeenten kunnen op grond van artikel 35, lid 4 Wgr, nadat zij de vastgestelde begroting

hebben ,ontvangen, Gedeputeerde Staten zo nodig hun zienswijze naar voren brengen.

Artikel 41 Begrotingswijziging

Begrotingswijzigingen volgen in beginsel de procedure als voorgeschreven voor de begroting.

Dit artikel zondert in lid 2 daarvan uit die begrotingswijzigingen, die geen invloed hebben op

de hoogte van de gemeentelijke bijdragen alsmede blijven binnen het door de Regioraad

vastgestelde financiële beleid. De procedure daarvoor is: Dagelijks Bestuur -

portefeuillehoudersoverleg - adviescommissie - Regioraad.

Artikel 43 Rekening

Artikel 34 van de W gr bepaalt dat de rekening uiterlijk 1 juli van het jaar, volgend op het jaar

waarop deze betrekking heeft, voorlopig wordt vastgesteld. Het is goed gebruik dat de

voorlopige cijfers van het voorgaande jaar opgenomen worden als vergelijkingsmateriaal in

de begroting van het komend jaar. Tegen die achtergrond is volstaan met een eenvoudiger

procedure in vergelijking tot die van de begroting.

Artikel 47 tiro 50 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

De wijzigingswet Wgr-plus stelt, gezien het bijzondere karakter van de plusregio's,

bijzondere eisen aan de besluiten van gemeenten ten aanzien van toetreding, uittreding,

wijziging en opheffing. Artikel 110 W gr bepaalt dat toetreding tot, uittreding uit of opheffing

van een plusregio niet wordt besloten dan in overeenstemming met gedeputeerde staten. Dit

geldt ook voor de plusregio's, voorheen Kaderwetgebieden. Lid 3 bepaalt dat, als in een

bijzondere wet bevoegdheden of taken aan een plusregio zijn opgedragen, een besluit als

boven bedoeld niet in werking kan treden zonder verklaring van geen bezwaar van de

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van de minister wie het mede

aangaat.

Artikel 51 Geschillenbeslechting

Afgezien is van de mogelijkheid (artikel 132 Wgr) om zelf in een geschillenregeling te

voorzien. Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van een regeling tussen

besturen van deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het

bestuur van het openbaar lichaam worden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 W gr,

door gedeputeerde staten beslist.

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

15

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 52 Inwerkingtreding

Artikel 52 bepaalt dat de gemeenschappelijke regeling in werking treedt op 1 januari 2005.

1 Januari 2005 is ook de beoogde datum dat de W gr-plus in werking treedt.

Algemeen geldt (artikel 109, lid 4 Wgr) dat opneming van de regeling in een centraal BZK-

register een constitutief element vormt voor de totstandkoming van een plusregio: zonder

opneming in dat register kan de regeling niet in werking treden. Er vindt geen toetsing of

goedkeuring plaats, noch door gedeputeerde staten noch door de minister van BZK. De

minister maakt opneming in het register bekend door plaatsing van een mededeling in de

Staatscourant.

In de W gr-overgangsbepalingen worden echter maatregelen getroffen voor een ongestoorde

continuïteit van de huidige Kaderwetregelingen. Om ieder misverstand over inwerkingtreding

(de "doorstart") van deze plusregio's uit te sluiten is opgenomen dat de voorwaarde van

opneming in een register (artikel 109, vierde lid Wgr) niet geldt voor deze regelingen.

"Y"Y"Y"Y"YT

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

16

Overzicht huidige producten dienstverlening op basis van cafetariamodel.

1. Ondersteuning / advisering van gemeenten op milieugebied op basis van

(meer)jaarlijkse dienstverleningscontracten variërend van het op stellen en uitvoeren

van het volledige milieuprogramma tot het uitvoeren van het opstellen van

vergunningen en / of het handhaven van de regels.

2. Ondersteuning / advisering van gemeenten over de toepassing van de integratie van de

diverse kleuren van de milieuaspecten, die van belang zijn bij het realiseren van de

gewenste kwaliteit van de leefomgeving.

3. Ondersteuning / advisering van gemeenten bij het opstellen en uitvoeren van de

gemeentelijke milieuzorgsystemen.

4. Incidentele Ondersteuning / advisering gemeenten! derden op RO-gebied op basis van

offerte/ dienstverleningscontract, in producten variërend van een lokale woonvisie tot

nadere inventarisatie ruimtelijk ontwikkelingsplannen in het kader van de

reconstructie.

5. CollectiefVraagafhankelijk Vervoer

6. Incidentele Bijzondere dienstverlening aan gemeenten / derden op basis van regionaal

instrument Volkshuisvestingsinformatiesysteem

7. Incidentele Bijzondere dienstverlening aan gemeenten / derden op basis van regionaal

instrument SRE- Verkeersmodel.

8. Regionale toetsingscommissie uitgeprocedeerde asielzoekers

9. Project tijdelijk in regio verblijvende buitenlandse werknemers

10. Incidentele Bijzondere dienstverlening aanvullend op regionale coordinatie (Politie)

keurmerk veilig wonen.

11. Beheer budget Volwasseneneducatie ten behoeve van gemeenten Groot Kempenland

12. Ondersteuning Overlegorgaan Schoolbegeleiding de Kempen

13. Advies inrichting archiefbeheer (bovenwettelijk)

14. Projecten op het gebied van cultuurhistorie (educatie, onderzoek,

productontwikkeling) op contract

15. Beschrijven en ontsluiten van archivistische en!of cultuurhistorisch collecties op

contract

16. Tijdelijke verhuur van depotruimte buiten wettelijke overdracht

17. Regionale ombudscommissie

18. Regionale klachtencommissie ongewenst gedrag

19. Regionale Programmaraad (* vanwege be stuurs commissie-vorm als taak opgenomen

in voorontwerp gemeenschappelijke regeling)

Het SRE beschikt op de diverse beleidsvelden over specifieke deskundigheid / knowhow en

ondersteunend instrumentarium zoals verkeersmodel, volkshuisvestingsinformatiesysteem

e.d. . Door individuele dan wel clusters van gemeenten en derden wordt meermaals een

beroep gedaan op het SRE om die specifieke deskundigheid / knowhow ten behoeve van een

bepaald project ter beschikking te stellen. Leidt dit (via offerte) tot een opdracht dan is sprake

van een product dienstverlening op basis van het cafetariamodel. Zo zijn er in het verleden

woonvisies opgesteld voor gemeenten, verkeerskundige voorzieningen op zijn effecten

doorgerekend, etc. Dit zijn steeds betaalde opdrachten, die ten goede komen aan de resultaten

van het samenwerkingsverband.

Eindhoven, 4 oktober 2004

Toelichting op ontwerp gemeenschappelijke regeling SRE

BBO4/413aBOSN/LvB

17

OVERZICHT AARD / DOELSTELLING REGIONALE FONDSEN

Regionaal Regionaal Financieringsfonds RegionaallSV-fonds

Stimuleringsfonds Mobiliteitsfonds Strateg. Projecten

Deelnemers 21 21 8 (stedelijk gebied) Steden / provincie

Aard Cofinanciering Cofinanciering Cofmanciering Cofinanciering

Doelstelling Economische struc- Bereikbaarheid / Hoogwaardig Stedelijke

tuurversterking. kwaliteit vestigingsklimaat; vernieuwing:

* in cl. ruimtelijk- leefomgeving/ versterking (inter)- Verbeteren van

econ. projecten Verkeersveiligheid; nationale positie veiligheid, van

* excl. infrastructuur Primaire inzet op * excl. infrastructuur, kwaliteit leefomge-

infrastructuur woningbouw ving, van sociale

* incl. stads- kwaliteit van de

regionale ontsluiting samenleving; ver-

convenantlocaties groten economische

kracht van de stad.

Kader Door Regioraad Door Regioraad Verstedelijkings- Grotestedenbeleid

vastgestelde vastgestelde afspraken tot 2010; 2005-2009 (GSB 111)

plannen, in casu plannen Grotestedenbeleid;

RSP, Soc-econ in cas u RVVP, Convenant tot 2030.

beleidsplan met ORlON

uitvoeringsplannen

Horizon,

(kenniseconomie)

Kompas (toer.lrecr)

Progress

(plattelandsontw.)

Criteria Toetsingskader / Toetsingskader / Toetsingskader / Criteria in op te

leidraad SRE EU- leidraad RVVP; leidraad afgeleid stellen regionaal

programma; Verordening / van kader SRE EU- beleidskader /

omgezet in beleidsregel GDU programma; vast- verordening

verordening Regioraad 240202 gesteld door AB

Regioraad d.d. 22 (te herzien n.a.v. Fin.schap, opnieuw

april 2004 (SRE- nieuw RWP) vast te stellen door

Regiofonds) Bestuurscommissie.

Bijdrage * Basisbijdrage * Basisbijdrage * Basisbijdrage Bijdragen van

Vaststelling bij Vaststelling bij Vaststelling bij Eindhoven en

besluit Regioraad besluit Regioraad besluit Regioraad Helmond tot max.

3/4 3/4 op voorstel van van 5% van het

meerderheid meerderheid Bestuurscommissie stedelijke ISV-

budget.

* Profijtbijdrage * Profijtbijdrage Provinciale

Vaststelling profijt bij Vaststelling profijt bij middelen.

besluit Regioraad besluit Regioraad

BB04/1169BOSN/LvB

Convenant regionale samenwerking stedelijk gebied Eindhoven

- finale concept

vastgesteld door de regiegroep op 2 juli 2004

De besturen van de gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Son en

Breugel, Veldhoven en Waal re komen het volgende overeen:

Inleiding

1. Bestuurlijke samenwerking stedelijk gebied Eindhoven

1.1 De gemeenten in het stedelijk gebied Eindhoven werken samen ten einde een oplossing

te bieden voor de ruimtelijke problematiek van Eindhoven en aan de oostzijde van het

stedelijk gebied en om via strategische investeringen te bevorderen dat het stedelijk

gebied een hoogwaardig vestigingsklimaat biedt

1.2 Met het oog hierop beschouwen de gemeenten in het stedelijk gebied als de gezamenlijke

opgave:

. de realisatie van 10.000 woningen buiten de gemeentegrenzen van Eindhoven om

tegemoet te komen aan de woningvraag vanuit Eindhoven (Eindhovense overloop)

. het terugdringen van de scheefheid goedkope woningen/dure woningen tussen

Eindhoven enerzijds en de randgemeenten anderzijds

. de realisatie van 250 hectare bedrijventerreinen (netto) buiten de gemeentegrenzen van

Eindhoven om tegemoet te komen aan vraag vanuit Eindhoven en nieuwe vestigers in

de regio Eindhoven (Eindhovense overloop)

. het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio

. het creeren van hoogwaardige voorzieningen

1.3 De gemeenten in het stedelijk gebied beschouw6n de realisatie van deze opgave als een

gezamenlijke verantwoordelijkheij, die niet vrijblijvend is

1.4 Ten einde de scheefheid terug te dringen spreken de gemeenten af

. dat zij de behoefte aan sociale woningbouw vanuit hun eigen gemeenten opvangen

binnen hun eigen woningbouwprogramma

. dat zij de Eindhovense behoefte aan sociale woningbouw in gelijke mate opvangen

binnen de opgave in Eindhoven zelf en de overloop-opgave in de randgemeenten

1.5 Ten einde deze opgave te realiseren formuleren de convenantsgemeenten gezamenlijk

een programma voor woningbouw en bedrijventerreinen en zetten zij het

Financieringschap strategische projecten voort in het Financieringsfonds strategische

projecten

1 .6 Bij de samenwerking zijn de gemeenten Eindhoven en Helmond als centrumgemeenten

en de gemeenten Best, Geldrop-Mierlo, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre

als randgemeenten betrokken

1.7 De gemeenten Eersel en Oirschot zullen zich inspannen om het onderdeel

bedrijventerreinen van ruimtelijk programma uit te werken, zoals bedoeld in artikel 8 en

voor zover dat betrekking heeft op hun grondgebied. Zij zijn betrokken bij de voorbereiding

van dit convenant, maar zijn geen convenantspartijen. De Bestuurscommissie zal daartoe

bindende afspraken maken met beide gemeenten.

p1

Fout! Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc

Bestuurscommissie

2. Inkadering samenwerking in SRE

2.1 De samenwerking van de convenantsgemeenten wordt ingekaderd in de samenwerking

van 21 gemeenten in het SRE

2.2 Ten einde deze samenwerking bestuurlijk sturing te geven zal het SRE worden

voorgesteld dat zij een Bestuurscommissie instelt, waarin de convenantsgemeenten zijn

vertegenwoordigd, volgens de afspraken die daarover in dit convenant zijn gemaakt

2.3 De Bestuurscommissie voor het stedelijk gebied zal worden ingesteld bij de herziening

van de gemeenschappelijke regeling SRE, die van kracht wordt op 1 januari 2005

2.4 De bevoegdheden van de Bestuurscommissie worden vastgelegd in de

gemeenschappelijke regeling SRE

. 3. Verordening op de Bestuurscommissie stedelijk gebied

3.1 De samenstelling, werkwijze en financiering van de Bestuurscommissie worden

vastgelegd in een verordening

3.2 Bij instelling van de Bestuurscommissie wordt deze verordening vastgesteld door de

Regioraad van het SRE

3.3 In de regeling zal worden vastgelegd dat de verordening niet wordt gewijzigd of

ingetrokken dan met instemming van de Bestuurscommissie

4. Bevoegdheden Bestuurscommissie

4.1 De Bestuurscommissie zal de volgende bevoegdheden worden verstrekt:

. het vaststellen van een uitvoeringsprogramma van het door het SRE vastgestelde

Regionale Structuurplan, de Regionale Woonvisie en de Regionale

Bedrijventerreinenvisie voor het stedelijk gebied, zoals omschreven in het Regionale

Structuurplan

. het opstellen van een programmabegroting om de uitvoering van dit uitvoerings-

programma te bevorderen door het verstrekken van bijdragen en het opleggen van

sancties

. het vaststellen van een bijdrageregeling voor het programma op basis van:

a. bijdragen volgens een algemene sleutel

b. bijdragen bedoeld als sancties ter bevordering van de uitvoering van het programma

4.2 Voor de uitoefening van de bevoegdheden, zoals bedoeld in lid 4.1, stelt de

Bestuurscommissie voorschriften op

5. Samenstelling en besluitvorming Bestuurscommissie

5.1 De Bestuurscommissie bestaat uit 8 door de Regioraad te benoemen leden en 8

plaatsvervangend leden, alsmede een voorzitter en een adviserend lid

5.2 De benoeming van leden en plaatsvervangend leden door de Regioraad vindt plaats op

voordracht van de raden van de gemeenten in het stedelijk gebied, met uitzondering van

de voorzitter en het adviserend lid. Het adviserend lid wordt benoemd op voordracht van

het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant

5.3 De Bestuurscommissie wijst uit haar leden afkomstig uit de randgemeenten een voorzitter

aan. De voorzitter van de Bestuurscommissie heeft geen stemrecht. De gemeente waar

de voorzitter uit afkomstig is, draagt een nieuw (plaatsvervangend) lid voor de

Bestuurscommissie voor

5.4 Het lid van de Bestuurscommissie dat is voorgedragen door de raad van Eindhoven heeft

vier stemmen, het lid voorgedragen door de raad van Helmond twee stemmen en de

overige leden - met uitzondering van de voorzitter - ieder één stem

5.5 De Bestuurscommissie neemt besluiten bij een volstrekte meerderheid van stemmen

5.6 De Bestuurscommissie neemt besluiten bedoeld als in artikel 3, lid 3 of artikel 4 lid 2 met

een meerderheid van tenminste tweederde van stemmen

p2

Fout! VerwUzlngsbron niet gevondenJconvenant.doc

6. Begroting Bestuurscommissie

6.1 De Bestuurscommissie stelt voor haar programma een begroting op. De

programmabegroting van de Bestuurscommissie maakt onderdeel uit van de begroting

van het SRE. Op de begroting en jaarrekening zijn de regeling voor begroting en

jaarrekening van de SRE van toepassing

6.2 Op de begroting van het SRE wordt de programmabegroting van de Bestuurscommissie

gesaldeerd opgenomen

6.3 De Bestuurscommissie draagt zorg voor een sluitende begroting. Eventuele tekorten op

de jaarrekening van de Bestuurscommissie worden opgevangen op de begroting van de

Bestuurscommissie in het volgende jaar

6.4 Alle baten en lasten van het SRE in het lopende of een toekomstig begrotingsjaar als

gevolg van de besluiten van de Bestuurscommissie worden opgevangen binnen de

programmabegroting van de Bestuurscommissie.

6.5 Onder deze lasten worden ook verstaan de kosten die het SRE maakt voor de

ondersteuning van de Bestuurscommissie

7.

7.1

Ondersteuning Bestuurscommissie

Als secretaris van de Bestuurscommissie zal de secretaris van het SRE optreden, of

een door hem aan te wijzen functionaris

De secretaris van de Bestuurscommissie zal worden ondersteund door het bureau van

het SRE

7.2

Programma

8. Programma

8.1 De convenantsgemeenten hebben een programma vastgesteld voor woningen en

bedrijfsterreinen voor de periode 2005-2030. Dit is als bijlage 1 bij dit convenant

opgenomen en maakt integraal onderdeel uit van dit convenant

8.2 In dit programma wordt onderscheid gemaakt in:

. de woningbouwopgave voor de woningvraag vanuit Eindhoven

. de woningbouwopgave die voortvloeit uit de behoefte van ieder gemeente zlJ!f

. de bedrijventerreinopgave die voortvloeit uit de Eindhovense ruimtenood

, de bedrijventerreinenopgave die voortvloeit uit de overige vraag in het stedelijk gebied

8.3 Voor de woningbouw wordt onderscheid gemaakt tussen goedkope woningbouw en dure

woningbouw, waarbij op het prijsniveau 2001 wordt uitgegaan van de grens van

e 175.000,- koopprijs voor koopwoningen en e 458,- maandhuur voor huurwoningen. Deze

bedragen worden geïndexeerd

8.4 Voor de bedrijven terreinen wordt onderscheid gemaakt in de segmenten grootschalig,

hoogwaardig gelabeld, gemengd, kleinschalig lokaal

8.5 Het programma zal worden verfijnd naar huurklassen, doelgroepen en woonmilieus. Voor

deze verfijning vormt de invulling van de plannen door de gemeenten zelf de grondslag

8.6 Het programma is verfijnd in jaarschijven van vijf jaar

8.7 De jaarschijven 2005-2015 worden verankerd in het RSP. Voor de jaarschijven 2015-2030

wordt een ruimtelijke reservering gemaakt

9. Actualisatie programma

9.1 Uiterlijk twee jaar voor het aflopen van een vijfjaarschijf wordt het programma voor de

komende vijfjaarschijf geactualiseerd

9.2 Voor de actualisatie zijn de uitgangspunten in artikel 1 van dit convenant, alsmede de

actuele inzichten in de omvang, de aard en de fasering van regionale vraag en aanbod

leidend. Voor de actualisatie geldt het opvangen van de restvraag naar goedkope

woningbouw binnen de eigen gemeente als uitgangspunt voor het programma van de

randgemeenten.

9.3 Voor actualisatie van het programma geldt de procedure voor aanpassing van het

convenant, zoals bedoeld in artikel 19.2.

p3

Fout! VerwijzIngsbron niet gevondenJconvenanl.doc

10. Realisatie programma

10.1 Binnen de kaders van het programma is de realisatie van het programma de

verantwoordelijkheid van iedere gemeente afzonderlijk

10.2 Iedere gemeente voor zich is verantwoordelijk voor bestemmingsplannen,

planvoorbereiding en realisatie van de plannen. De gemeente bepaalt daarbij zelf de

geêigende wijze van uitvoering en de inbreng van private partijen daarbij. De gemeente

draagt zelf ook de financiële verantwoordelijkheid voor de realisatie .

10.3 Iedere gemeente kan een samenwerkingsverband aangaan met andere gemeenten om

de risico's van realisatie te delen, danwel schaalvoordelen te boeken bij de realisatie van

hun opgave

10.4 De convenantsgemeenten onderzoeken gezamenlijk de wenselijkheid van

samenwerkingsverband om bedrijventerreinen te realiseren

. Sanctiesystematiek

11. Monitoring

11.1 De voorbereiding en realisatie van het programma wordt gemonitord door de

Bestuurscommissie.

11.2 Voor deze monitoring wordt aangesloten bij de algemene monitoring door het SRE van

het Regionale woningbouwprogramma en de Regionale bedrijventerrein structuurvisie

11.3 De monitoring biedt afzonderlijk inzicht in de vier onderdelen van het in artikel 8

genoemde programma. De Bestuurscommissie besluit welke aspecten in de monitoring

worden inbegrepen. Dit betreft tenminste de elementen van het programma, zoals

onderscheiden in artikel 8 en de voortgang van de realisatie, zoals vastgelegd in

artikel 12.

12. Voorlgangsbewakmg

12.1 De Bestuurscommissie stelt jaarlijks op grond van de monitoring voor de lopende en

komende vijfjaarschijf de (voorbereiding van) de realisatie van het programma vast.

Daarbij wordt vastgesteld of het aannemelijk is dat het programma gerealiseerd wordt

12.2 Bij de bewaking van de voortgang hanteert de Bestuurscommissie de volgende ijkpunten

voor woningbouw:

. voorbereiding in bestemmingsplan uiterlijk twee jaar voor vijfjaarschijf

. afronding realisatie uiterlijk einde vijfjaarschijf.

12.3 Bij de bewaking van de voortgang hanteert de Bestuurscommissie de volgende ijkpunten

voor bedrijventerreinen:

. vaststelling van een bestemmingsplan uiterlijk twee jaar voor vijfjaarschijf

. bedrijventerrein direct uitgeefbaar uiterlijk aan het eind van jaar drie van de vijfjaarschijf

. bedrijventerrein uitgegeven uiterlijk einde vijfjaarschijf.

12.4 Indien bij de jaarlijkse monitoring aannemelijk is dat de ijkpunten voor de realisatie van

het programma niet worden gehaald, onderzoekt de Bestuurscommissie of dit het gevolg

is van verwijtbare nalatigheid

12.5 Indien sprake is van omstandigheden bedoeld in lid 12.4 stelt de Bestuurscommissie

vast, of en zo ja, welke consequenties dit heeft voor het programma.

12.6 Indien geen sprake is van omstandigheden bedoeld in lid 12.5, geeft de

Bestuurscommissie de betreffende gemeente een waarschuwing

12.7 De waarschuwing bedoeld in artikel 12.6 wordt openbaar gemaakt

13. Sanctiesystematiek

13.1 De Bestuurscommissie stelt sanctiebedragen vast per categorie van de opgave

13.2 Bij het vaststellen van de sanctiebedragen wordt uitgegaan van de volgende sleutels:

. sociale woningbouw: 20% van de grens tussen goedkope en dure woningbouw, zoals

aangegeven in artikel 8, lid 3

. woningbouw in vrije sector: 5% gemiddelde koopprijs van een nieuwbouwwoning in

p4

Fout! Verwljz:lngsbron niet gevondenJconvenant.doc

het stedelijk gebied, gemeten over de jaren van de vijfjaarschijf, waar de sanctie

betrekking op heeft

. hectare bedrijventerrein: 20% gemiddelde uitgifteprijs van een hectare bedrijventerrein

in het stedelijk gebied. gemeten over de jaren van de vijfjaarschijf, waar de sanctie

betrekking op heeft

13.2 Indien de Bestuurscommissie een gemeente een waarschuwing bedoeld in lid 12.6

heeft gegeven en de gemeente er na een jaar niet in slaagt de gronden voor deze

waarschuwing weg te nemen, wordt de sanctiesystematiek actief voor de betreffende.

gemeente. Dit houdt in dat ieder jaar dat de omstandigheden bedoeld in artikel 12.4

voortduren een sanctie van 10% van de sanctiebedragen, bedoeld in lid 2 wordt

opgelegd

13.3 Indien aan het einde van de vijfjaarschijf, waar de afspraken betrekking op hebben de

situatie bedoeld in artikel 12.4 nog voortduurt, bedraagt de cumulatieve sanctie 100% van

de sanctiebedragen, bedoel in lid 2

13.4 Activering van het sanctiesysteem kan betrekking hebben op het hele programma of een

segment daarvan. Activering van het sanctiesysteem betekent dat de gemeente bij wijze

van sanctie een bijdrage voor het programma of een segment daarvan stort in het

Financieringsfonds strategische projecten

13.5 Indien de betreffende gemeente binnen twee jaar na oplegging van de sanctie alsnog

(een deel van) het programma realiseert, krijgt zij hiervoor (voor het deel dat is

gerealiseerd) een stimuleringsbijdrage uitgekeerd tot een maximum van 75% van de

opgelegde sanctie

Financieringsfonds strategische projecten

14 Overgang Financieringsschap strategische projecten

14.1 De Bestuurscommissie stelt een Financieringsfonds strategische projecten in

14.2 De huidige gemeenschappelijke regeling Financieringsschap strategische projecten

Stadsregio Eindhoven e.o. expireert per 31 december 2004. Het zal per 1 januari 2005

voortgezet worden in het Financieringsfonds, bedoeld in lid 1

14.3 Alle financiële baten en lasten die voortvloeien uit het Financieringsfonds, bedoeld in lid

14.2, komen ten laste van de begroting van de Bestuurscommissie

14.4 Het SRE zal optreden als juridisch en financieel opvolger van de gemeenschappelijke

regeling Financieringschap. Het SRE zal alle samenhangende verantwoordelijkheden

neerleggen bij de Bestuurscommissie. Alle financiële en juridische baten en lasten die

hier uit voortvloeien worden gedragen binnen de programmabegroting van de

Bestuurscommissie

15 Doelstellingen Financieringsfonds

15.1 Het Financieringsfonds. bedoeld in artikel 14, heeft tot doel het bevorderen van een

hoogwaardig vestigingsklimaat voor burgers en bedrijven in het stedelijk gebied en het

versterken van de positie van het stedelijk gebied in (inter) nationaal perspectief middels

cofinanciering van investeringen in strategische projecten

15.2 Het financieringsfonds heeft de volgende subdoelstellingen:

. versterking van de concurrentiekracht en de economische structuur van het stedelijk

gebied

. versterking van het woon- en verblijfsklimaat in het stedelijk gebied door het stimuleren

van hoogwaardige voorzieningen op het terrein van cultuur en sport met een

stadsregionale aantrekkingskracht

. versterking van het woon- en verblijfsklimaat in de stadsregio door de ontwikkeling en

realisatie van natuur- en recreatiegebieden met een stadsregionale aantrekkingskracht

. de stads regionale ontsluiting van de locaties waar het programma bedoeld in artikel 8

wordt gerealiseerd

15.3 Projecten die voortvloeien uit de afspraken in artikel 8 van dit convenant komen niet in

aanmerking voor financiering uit dit fonds

pS

Fout! Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc

15.4 De (sub-)doelstellingen worden door de Bestuurscommissie nader programmatisch

uitgewerkt. Bij deze uitwerking zullen de 'Intentieafspraken verstedelijking tot 2010

samenwerkingsverband Regio Eindhoven' worden betrokken

16 Inhoudelijke criteria voor bijdragen

16.1 Voor een financiële bijdrage in de investeringskosten door het Financieringsfonds.

bedoeld in artikel 14, komen

strategische projecten in aanmerking die:

. aansluiten op de (sub) doelstellingen en uitvoeringsprogramma's. bedoeld in artikel 15

. bijdragen aan een hoogwaardig vestigingsklimaat voor burgers en bedrijven

. een bijdrage leveren aan een structuurversterking van het stedelijk gebied in (inter-)

nationaal perspectief. De positie van de centrumgemeenten heeft hierbij bijzondere

aandacht

16.2 Bij de toekenning van een financiële bijdrage wordt voorkeur gegeven aan projecten die:

. een zo hoog mogelijk aantal structurele arbeidsplaatsen opleveren; danwel

arbeidsplaatsen opleveren die aansluiten bij de problematiek op de stadsregionale

arbeidsmarkt

. hoogwaardige locaties realiseren die als gevolg van hun strategische ligging

investeringen kunnen aantrekken

. een innovatief karakter hebben en een voorbeeldfunctie hebben van andere gebieden

. leiden tot een positievere bezoekbeleving en toename van bezoekersaantallen;

. leiden tot een positievere individuele kwaliteit van leven

17 Financi~/e criteria voor bijdragen

17.1 Uitgangspunt van het verstrekken van financiële bijdragen uit het Financieringsfonds,

bedoeld in artikel 14. is: co-financiering. Het 'Toetsingskader SRE programma Europese

Fondsen' vormt hierbij leidraad

17.2 De bijdragen worden verstrekt voor zover de middelen ook daadwerkelijk beschikbaar

zijn

17.3 Projecten met een omvang van e 200.000,- of minder komen niet voor een bijdrage in

aanmerking

17.4 De gemeente(n) waarin het (de) project(en) is (zijn) gelegen dienen een nader door de

Bestuurscommissie te bepalen financiële bijdrage in de investeringskosten te leveren

(cofinanciering)

17.5 Projecten c.q. investeringen die volgens de gangbare normen worden gerekend tot de

(financiële) verantwoordelijkheid van de rijks- danwel provinciale verantwoordelijkheid

komen in beginsel niet in aanmerking voor een financiële bijdrage

17.6 Projecten komen alleen in aanmerking voor financiering indien ze zijn voorzien van een

sluitend financieringsplan.

18. Voeding en contributie

18.1 Het aspiratieniveau voor het Financieringsfonds voor wat betreft het jaarbudget wordt

bepaald op e 13,6 miljoen. Dit bedrag zal jaarlijks nader worden bepaald

18.2 In 2005 wordt een fonds op 92.5% van dit budget beoogd. in de volgende jaren in gelijke

stappen oplopend naar het aspiratieniveau in 2008

18.3 42.5% van het budget bedoeld in lid 1 wordt bijeengebracht met een vaste

gemeentelijke bijdrage per inwoner

18.3 Om het aspiratieniveau voor hetjaarbudget bedoeld in lid 1 en 2 bijeen te brengen wordt

vooraf een bijdrage vastgesteld naar rato van de. met medewerking van de gemeente. in

het betreffende jaar uitgegeven grond voor woningbouw, bedrijventerrein of

vloeroppervlakte kantoren

18.4 Voor de periode tot 1 januari 2008 zal een overgangsregeling worden vastgesteld. Deze

is opgenomen in bijlage 2 bij dit convenant en is integraal onderdeel van dit convenant

p6

Foutl Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc

Slotbepalingen

19 Slotbepalingen

19.1 Dit convenant is van kracht van 2005 tot en met 2030

19.2 Dit convenant kan alleen worden gewijzigd met instemming van de Gemeenteraden van de

deelnemende gemeenten

19.3 Dit convenant wordt ter kennis gebracht aan de minister van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties, het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en de

besturen van de overige gemeenten in het SRE

19.4 De Bestuurscommissie zal indien noodzakelijk zorgdragen voor een voorziening om zorg

te dragen voor de afwikkeling van de afspraken uit dit convenant na 2030

Aldus getekend op .. .... 2004 te ....,

Namens de gemeente Best

Namens de gemeente Eindhoven

Namens de gemeente Geldrop-Mierlo

Namens de gemeente Helmond

Namens de gemeente Nuenen

Namens de gemeente Son en Breugel

Namens de gemeente Veldhoven

Namens de gemeente Waalre

p7

Fout! Verwijzingsbron niet gevondenJconvenant.doc

Bijlage 1: Programma woningbouw en bedrijventerreinen

Woningbouw

2005-2009

Waalre c.a.

~..";,...,,,.-._,

Vrije sector

pB

Fouti Verwijzlngsbro" niet gevonóe"Jconvenanl.dCc

Bedrijventerrein

Bedrijventerreinen Stedelijk Gebied

.

Gemeente Terrein BOR Overige Start Uitgifte I

afspraak opgave voorbereidi

ngen I

,

BOR-gemeenten I

Best Ploegstraatl BEA2 (30 ha). 75 ha. 11 2013 2020 -2030 i

I

Aerlesche Heide (45 ha)

. Uitbreiding 't Zand 3,5 ha. Gestart 2006-2010

Pendelweg 3 ha. 2010-2015

Eindhoven BEA2 50 ha. Gestart 2008-2015

Esp Noord 21 ha. 2005 2012-2017

Philips Hightech campus 10 ha. Gestart 2005-2015

Geldrop-Mierlo Uitbreiding spaarpot, 13,5 ha. Gestart 2005-2010 i

Bogardeind -A67. i

De Hooge Akker 11 ;

-L

I-

Noordzijde Gelderopse I-

weg I

Helmond Diesdonk 140 ha. Niet gestart 2010-2020

Berenbroek I 35 ha. Gestart 2006-2020

Brandenvoort ..

Scheepstal 30 ha. 2008 2015-2030 I

"

Nuenen Eeneind West 35 ha. Gestart 2008-2020

Uitbreiding Eeneind 7 ha. Gestart 2005-2010

Son en Breugel PM 10 ha. Pm 2020-2029

Veldhoven Habraken 30 ha. 26 ha. Gestart 2006-2015

Noordrand 3,5 ha Gestart 2005-2008 t

De Run 2000 + 7000 10,5 ha. Gestart 2005-2010 r

Waalre Ekenrooij Noord 7 ha. Gestart 2008-2012

Niet BOR- t

gemeenten !

Oirschot Strijpse Kampen 35 ha. 2006 2012-2020 f

Eersel De Hut 70 ha. 2006 2012-2020

Totaal 250 ha. 360 ha.

p9

Fout! VerwIjzingsbron niet gevondenJconvenant.doc

'"

Bijlage 2: Overgangsregeling bijdrage Financieringschap

Gemeente Algemene Algemene bijdrage Verschuldigde bijdrage in de hiernagenoemde jaren

bijdrage vlgs voorgestelde (overgangsregeling)

vlgs nieuwe verdeelsleutel

vigerende (.15,25)

regeling

Aantal bijdrage 2004 2005 2006 2007

Inwoner

s

Best 431.000,- 27.100 351.000,- 427.000,- 359.000,- 355.000,- 351.000,-

0 -

Eindhoven 3.208.200,- 204.773 2.654.000,- 3.187.200,- 2.691.000,- 2.673.000,- 2.654.000,-

- -

Geldrop 276.050,- 28.219 366.000,- 314.550,- 300.000,- 333.000,- 366.000,-

- -

Helmond 1.279.000,- 82.871 1.074.000,- 1.275.000,- 1.080.000,- 1.077.000,- 1.074.000,-

- -

MierIo 122.000,- 10.180 132.000,- 130.400,- 118.000,- 124.000,- 132.000,-

- -

Nuenen c.a. 439.100,- 23.654 307.000,- 419.100,- 339.000,- 322.000,- 307.000,-

- -

Son en 237.750,- 14.820 192.000,- 234.250,- 197.000,- 194.000,- 192.000,-

Breugel -

Veldhoven 678.900,- 42.723 554.000,- 671.900,- 565.000,- 559.000,- 554.000,-

0

Waalre 134.600,- 16.193 210.000,- 162.600,- 162.000,- 186.000,- 210.000,-

-

Totaal 6.807.000,- 450.533 5.840.000,- 6.822.000,- 5.799.000,- 5.811.000,- 5.840.00,-

Ontwikkeling bijdrage per uitgegeven

M2

-

Wonen, 6,85 7,90 6,85 6,85 7,20 7,55

bedrijventer.

Vloeropp. 9,20 10,.60 9,20 9,20 9,65 10,10

kantoren

P 10

Foutl VerwijzIngsbron niet gevondenJconvenanl.doc

Toelichting bij convenant regionale samenwerking stedelijk

gebied Eindhoven. finaal concept

Vastgesteld door de regiegroep op 2 juli 2004

Achtergrond

In zijn brief aan GS van Noord-Brabant van 12 november 2002 licht de minister van BZK zijn

standpunt toe ten aanzien van het niet doorgaan van de voorgenomen gemeentelijke

herindeling in de regio Eindhoven. In deze brief verzoekt hij GS in samenspraak met de

betrokken gemeenten te rapporteren over niet-vrijblijvende oplossingsmogelijkheden voor de

ruimtelijke problemen van Eindhoven. Naar aanleiding hiervan heeft de afgelopen maanden een

regiegroep van bestuurders van de gemeenten van het stedelijk gebied Eindhoven en de

provincie Noord-Brabant overleg gevoerd over een ruimtelijke en bestuurlijke oplossing voor de

ruimtenood van Eindhoven voor de komende 25 jaar-: Daarbij is in latere instantie ook de

ruimtelijke problematiek aan de oostzijde van het stedelijk gebied betrokken. De betrokken

gemeenten waren Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Son en Breugel,

Veldhoven en Waalre.

Dit overleg heeft geleid tot overeenstemming over een oplossing voor deze problematiek. Deze

oplossing heeft een ruimtelijke, instrumentele en bestuurlijke dimensie. Reeds in november

2003 zijn de hoofdlijnen van deze overeenstemming vastgelegd in een concept-brief aan de

minister en de rapportage 'Regionale samenwerking in de het stedelijk gebied Eindhoven'. Deze

zijn door de gemeenteraden van de betrokken gemeenten goedgekeurd. De brief aan de

minister is verzonden op 12 mei 2004.

In de periode daarna is deze overeenstemming verder uitgewerkt en vastgelegd in bijgaand

concept-convenant tussen de acht betrokken gemeenten. Over dit convenant is tijdens de

vergadering van de regiegroep van 2 juli 2004 overeenstemming bereikt. Het convenant vormt

op ruimtelijk gebied de basis voor de bestuurlijke samenwerking van de gemeenten in het

stedelijk gebied in de periode 2005 - 2C30 - aanvullend op het RSP. Het zal worden voorgelegd

aan de Raden van de acht gemeenten.

De overeenstemming is van vitaal belang voor de regio. Enerzijds om een antwoord te bieden

op de ruimtelijke problematiek van Eindhoven nu is afgezien van gemeentelijke herindeling,

anderzijds om een hoogwaardig vestigingsklimaat in de regio te creëren en de centrum-

gemeenten in de regio te positioneren als (inter-)nationaal concurrerende milieus. De afspraken

in het convenant zijn wezenlijk voor een duurzaam bestuurlijk evenwicht in de regio, maar

bovenal om de ontwikkeling van het stedelijk gebied als geheel te bevorderen.

Hoofdlijnen afspraken

Kem van de overeenstemming op de drie dimensies is als volgt:

1. Ruimtelijk

- de locaties voor 10.000 woningen en 250 hectare, waarvoor in Eindhoven geen ruimte bestaat

- het terugdringen van de scheefgroei in de verdeling van goedkope en dure woningen

- het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio

- het creëren van hoogwaardige voorzieningen

2. Instrumenteel

- een systeem van financiële sancties om de realisatie van het programma van woningbouw en

bedrijventerreinen te bevorderen

- een voortzetting van het bestaande Financieringschap als Financieringsfonds strategische

projecten via de Bestuurscommissie

p1

EG19/convtoelichling.doc

3. Bestuurlijk

- inbedding van de samenwerking van de acht in het SRE middels een Bestuurscommissie

- opheffing van de huidige gemeenschappelijke regeling voor het Financieringschap.

Functie convenant

In het convenant leggen de acht gemeenten hun onderlinge overeenstemming op deze drie

terreinen vast. Het vormt daarbij de basis voor de gezamenlijk samenwerking op ruimtelijk

gebied. Daarmee is het antwoord vanuit het stedelijk gebied op de vraag van de minister van

BZK gegeven. Het convenant is daarmee een sleuteldocument in de onderlinge samenwerking

in het ruimtelijk gebied.

Het convenant zelf vormt de verankering van de bestuurlijke overeenstemming van de

gemeenten. De verschillende aspecten van het convenant vinden hun weg in verschillende

. juridische kaders.

a De overeenstemming over de bestuurlijke samenwerking wordt vastgelegd in de 'Regeling

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven' en de 'Verordening Bestuurscommissie Stedelijk

Gebied SRE'

b De overeenstemming over de in te zetten instrumenten zal door de Bestuurscommissie

worden vastgelegd in een 'Reglement sanctieregeling programma stedelijk gebied

Eindhoven' en een 'Reglement Financieringsfonds strategische projecten'

c De overeenstemming over het ruimtelijke programma wordt door het SRE verankerd in het

'Regionaal Structuur-Plan', het 'Regionale woningbouwprogramma' en de 'Regionale

Bedrijventerrein Structuurvisie'. Deze documenten zullen door de Bestuurscommissie voor

het stedelijk gebied worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma.

In de volgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van het convenant toegelicht.

Toelichting bij Inleiding

In artikel 1 wordt de context van het convenant vastgelegd, zoals hiervoor reeds vastgelegd. Lid

2 geeft de ruimtelijke opgave zoals die door de gemeenten gezamenlijk is geformuleerd. De

gemeenten committeren zich gezamenlijk aan het totaal van deze opgave. De essentie van de

opgave is niet puur een opgave die voortkomt uit de ruimtenood van Eindhoven, maar richt zich

ook op een evenwichtige ontwikkeling in de regio in kwalitatieve zin. De uitgangspunten voor de

bestrijding van de scheefheid worden gezien als de kern van het gezamenlijk commitment en

zijn daarom in dit openingsartikel vastgelegd.

De gemeente Helmond kan geen rol vervullen in het opvangen van de Eindhovense ruimtelijke

problemen, omdat zij die zelf ook heeft. De realisatie van een oplossing voor die problematiek

en de opgave van de rest van het stedelijk gebied zijn nauw met elkaar verbonden, met name

voor de invulling van de opgave voor bedrijven terreinen. Gezien het feit dat Helmond een

wezenlijk deel uitmaakt van het stedelijk gebied, blijft zij deel uitmaken van het verband van

gemeenten in het stedelijk gebied. Omgekeerd hebben de overige gemeenten aangegeven het

belang te onderkennen van een oplossing voor de ruimtelijke problemen aan de oostzijde van

het stedelijk gebied.

De convenantspartners zijn de acht gemeenten die bijna volledig in het stedelijk gebied

Eindhoven liggen. Dat zijn Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Son en

Breugel, Veldhoven en Waalre.

Een deel van de ruimtelijke afspraken rond bedrijven terreinen hebben betrekking op het

grondgebied van gemeenten buiten deze convenantspartners. Het gaat daarbij om Eersel en

Oirschot. Over deze onderdelen van het programma zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de

betrokken gemeenten. Hun bijdrage is specifiek gekoppeld aan de betrokken locaties. Deze

gemeenten zijn geen partner in de totale opgave om een antwoord te vinden voor de

postherindelingsproblematiek.Zij zullen dan ook niet vertegenwoordigd zijn in de

Bestuurscommissie of deelnemen aan de overeengekomen instrumenten (financieringsfonds en

sanctieregeling).

p2

EG19/convtoelichting.doc

Overwogen is ook het SRE als convenants partner op te nemen, omdat zij een noodzakelijke

partner is om de condities te scheppen voor de bestuurlijke inbedding van deze samenwerking

in haar verband. Er is voor gekozen dit niet te doen, omdat het SRE binnen de gekozen

bestuursfilosofie zich juist niet dient uit te spreken over de inhoudelijke overeenstemming van

de acht en het gekozen instrumentarium. Het secretariaat van het SRE is intensief bij de

voorbereiding van het convenant betrokken. Het Dagelijks Bestuur van het SRE heeft op grond

van het concept-convenant zoals dat op 14 mei 2004 door de regiegroep BOR is vastgesteld

zich bereid verklaard de inbedding van de Bestuurscommissie via de SRE-regeling en een

Verordening op de geschetste wijze voor te bereiden.

Toelichting bij Bestuurscommissie

In de voorbereiding van het convenant zijn vier vormen van bestuurlijke samenwerking

overwogen:

a . in een aparte WGR+-regeling naast het SRE

b in een aparte WGR-regeling

c als een bestuurscommissie van het SRE

d via aanpassing van de schaal van het SRE.

De eerste twee varianten werden als risicovol ervaren omdat het risico van gebrekkige

inhoudelijke aansluiting en van concurrentie met het SRE zou kunnen ontstaan. Bovendien

werd de eerste variant als bestuurlijk-juridisch onhaalbaar ingeschat en de tweede variant als te

vrijblijvend. De vierde variant is afgewezen omdat de ruimtelijke samenhang van de regio zou

worden aangetast en een te groot bestuurlijk afbreukrisico zou ontstaan. Daarmee wordt de

Bestuurscommissie binnen het SRE als voorkeursvariant beschouwd.

Daarbij is wel een aantal randvoorwaarden geformuleerd:

a het verankeren van het niet-vrijblijvende karakter van de samenwerking in de

Bestuurscommissie

b de mogelijkheid om de noodzakelijke inhoudelijke en financiële bevoegdheden toe te kennen

c afscherming van het SRE van de financiële en juridische risico's vanuit de

Bestuurscommissie .

d afscherming van de Bestuurscommissie van de bestuurlijke en financiële int£rferentie vanuit

de rest van de regio

e een instellingsprocedure die bestuurlijk begaanbaar is.

Met de constructie in voorliggend convenant is op hoofdlijnen aan deze randvoorwaarden

voldaan. Het eerste punt vergt echter nog aandacht in het bestuurlijk overleg tussen de minister

en de gemeenten in de regio. In het wetsvoorstel bestaan extra aanwijzingsmogelijkheden om

de samenwerking in WGR+-regio's niet vrijblijvend te laten zijn.

Bij voorkeur wordt de aanwijzingsbevoegdheid van de WGR+-systematiek verbreed naar de

samenwerking in de Bestuurscommissie. Dat is nu nog niet in het wetsvoorstel geregeld. De

minister zal worden verzocht dit mogelijk te maken. In ieder geval achten de gemeenten in de

regio het van wezenlijk belang dat de minister in de toelichting bij het wetsvoorstel aangeeft de

gekozen samenwerking in de regio te onderschrijven en van regio-overstijgend belang te

vinden.

De constructie van de Bestuurscommissie kent voor de deelnemende gemeenten en voor de

overige gemeenten van het SRE een aantal zekerheden. De Bestuurscommissie wordt

ingesteld via de herziene regeling voor het SRE, die op 1 januari 2005 van kracht wordt. Deze

regeling wordt vastgesteld door de gemeenteraden van de bij het SRE aangesloten gemeenten.

Daarmee is het bestaan van de commissie hecht verankerd. In de regeling worden ook de

bevoegdheden van de Bestuurscommissie neergelegd, zodat het handelen van de

Bestuurscommissie een heldere juridische basis heeft.

De samenstelling, werkwijze en financiering van de commissie worden vastgelegd in een

verordening. Deze wordt per definitie vastgesteld door de Regioraad. Door in de SRE-regeling

vast te leggen dat de regeling alleen kan worden gewijzigd met instemming van de

p3

EG19/convtoelichUng.doc

Bestuurscommissie, zijn de bevoegdheden, samenstelling en werkwijze beschermd tegen

interferentie van buiten de Bestuurscommissie.

Onderdeel van de verordening is dat alle juridische en financiêle lasten van de besluiten van de

Bestuurscommissie liggen bij de gemeenten die vertegenwoordigd zijn in de

Bestuurscommissie. Daarmee zijn de overige gemeenten van het SRE beschermd tegen de

risico's vanuit de Bestuurscommissie. Wettelijk is bepaald dat de programmabegroting van de

Bestuurscommissie deel uitmaakt van de begroting van het SRE en door het SRE-bestuur

wordt vastgesteld. Door te bepalen dat dit een programmabegroting is, die gesaldeerd wordt

opgenomen in de begroting van het SRE, wordt aangesloten bij de praktijk met de overige

onderdelen van het SRE. De Bestuurscommissie is gevrijwaard van interferentie vanuit de

Regioraad op de inhoud van haar financieel beleid. In het convenant is bepaald dat de

programbegroting van de Bestuurscommissie jaarlijks dient te sluiten. Daarmee zijn de

vertegenwoordigde gemeenten gevrijwaard tegen investeringsrisico's, die geen dekking

hebben. De Bestuurscommissie kan alleen tot extra uitgaven besluiten, als daarvoor in

'voorgaande jaren een reserve is opgebouwd.

Binnen de Bestuurscommissie ligt de besluitvorming bij de acht convenantsgemeenten. Zij zijn

allen vertegenwoordigd via een lid en een plaatsvervangend lid. Deze worden benoemd door de

Regioraad op voordracht van de Gemeenteraden van de vertegenwoordigende gemeenten.

Daarbij is een sleutel voor de stemverhouding vastgesteld, waarbij sprake is van een evenwicht

tussen de centrumgemeenten Eindhoven en Helmond en de randgemeenten. Deze

stemverhouding weerspiegelt het beste de gezamenlijke opgave van steden en

randgemeenten. Vastgelegd is dat besluiten met meerderheid van stemmen worden genomen.

Een uitzondering wordt gemaakt voor besluiten met verstrf'kkende gevolgen. Dit zijn besluiten

om in te stemmen met een wijziging van de verordening waarmee de Bestuurscommissie wordt

ingesteld en om de voorschriften voor het sanctiesysteem en het financieringsfonds vast te

stellen.

De voorzitter voor de Bestuurscommissie zal worden gekozen uit het midden van de commissie.

Daarbij is er voor gekozen dat dit een lid die is voorgedragen vanuit de randgemeenten moet

zijn. Zo wordt optimaal het draagvlak in de randgemeenten gewaarborgd van de besluiten om

de postherindelingspoblematiek op te vangen. Om de voorzitter in staat te stellen optimaal in de

vergadering zijn rol als bewaker van de orde en het proces te laten vervullen, is gekozen voor

een voorzitter zonder stemrecht. De gemeente waarvan de vertegenwoordiger tot voorzitter

wordt gekozen, kan een nieuw stemhebbend lid voordragen. Tot deze benoemd is wordt deze

gemeente vertegenwoordigd door het plaatsvervangend lid.

De provincie Noord-Brabant is vertegenwoordigd met een adviserend lid in de

BestLiurscommissie. Het College van GS draagt deze vertegenwoordiger voor. De provincie kan

zodoende de convenantsgemeenten adviseren over de nadere uitwerking en realisatie van het

programma. Bovendien geeft de provincie via deze adviserende positie aan te hechten aan een

goede oplossing van de ruimtelijke problematiek van Eindhoven en de regio.

Toelichting bij Programma

Het overeengekomen programma bestaat uit de 10.000 woningen en de 250 hectare

bedrijventerrein, waarvoor Eindhoven in de komende 25 jaar geen ruimte meer heeft

('Eindhovense overloop').

De doelstelling van de samenwerking is om de regionale scheefgroei op de woningmarkt terug

te dringen. Daarom maakt ook de eigen woningopgave - inclusief de opgave van Eindhoven

binnen haar eigen grenzen - deel uit van het programma.

De planning en aanleg van bedrijventerreinen zijn ook zaken die het belang van de

afzonderlijke gemeenten overstijgen. Dit geldt zeker voor het geplande bedrijventerrein

Diesdonk bij Helmond. Daarom maken ook de bedrijventerreinen deel uit van het programma.

p4

EG19/convtoelichting.doc

Het programma heeft een looptijd van 25 jaar en strekt uit voorbij de horizon van het Regionaal

Structuurplan, dat tot 2015 loopt. Het RSP kent een doorkijkje voorbij 2015. Afgesproken is dat

voor de gebieden die na 2015 worden gerealiseerd een ruimtelijke reservering wordt gemaakt.

Het programma zal periodiek worden herijkt aan de hand van actuele inzichten in omvang, aard

en fasering van de vraag in de regio. Het is de bedoeling dat deze actualisatie telkens

plaatsvindt uiterlijk twee jaar voor het aflopen van een vijfjaarschijf. Daarbij zal afstemming.

worden gezocht met de actualisatie van het RSP door het SRE. Vanwege de grote betekenis

van het programma voor de betrokken gemeenten kan de actualisatie alleen plaatsvinden met

instemming van de Gemeeenteraden van de convenantsgemeenten.

Het woningbouwprogramma is uitgesplitst in goedkope en dure woningen. Goedkope woningen

zijn goedkope en middeldure huur- en goedkope koopwoningen. Daarbij gelden op het

prijsniveau van 2003 de volgende normen:

- goedkope huur tot een maandhuur van e 363,-

- middeldure huur tot een maandhuur van e 458,-

- goedkope koop tot een koopprijs van e 175.000,-

De grenzen zijn afgeleid van de huursubisidiegrens van het ministerie van VROM,

respectievelijk uit het regionaal woningmarktonderzoek. Twee-jaarlijks wordt deze grens op

basis van indexering aangepast. De cijfers die hier zijn gebruikt, stammen uit het jaar 2001.

Het programma zal worden verfijnd naar huur- en koopklassen, doelgroepen en woonmilieus.

Daarbij wordt gedacht aan de doelgroepen jongeren, respectievelijk ouderen en de woonmilieus

centrum-stedelijk, stedelijk vooroorlogs. stedelijk naoorlogs, groen-stedelijk, klein-stedelijk,

dorp-centrum en landelijk. Voor deze verfijning vormt de uitwerking door de

convenantsgemeenten de grondslag. Zij blijven zelf bevoegd om te besluiten over deze

verfijning. De gemeenten staan echter open voor afstemming van hun verfijning op het niveau

van de stadsregio. De verfijning van de programmering op stadsregionaal niveau waarborgt dus

dat de gemeentelijke verfijning onderling afgestemd is.

Het woning programma vormt per gemeente één geheel, dat is opgebouwd uit twee elementen.

Enerzijds de bouw voor de eigen behoefte, zoals die blijkt uit de opgave van de provincie

Noord-Brabant en anderzijds het aandeel in de 10.000 woning uit de Eindhovense overloop. Dit

is bestuurlijk verdeeld op basis van een verkenning van beschikbare locaties.

Het is de bedoeling dat iedere gemeente de eigen vraag naar goedkope woningen kan

opvangen in de eigen woningvoorraad. Voor de eigen opgave is daarom de verdeling over

goedkoop en duur voor de eerste vijfjaarschijf bepaald aan de hand van de programma's van

de gemeenten en de restvraag naar goedkope woningen, zoals die uit het Kwalitatief

Woningmarkt-onderzoek van het SRE naar voren komt. Voor de volgende vijfjaarschijven is een

differentiatie per gemeente op dit moment nog niet zinvol geacht. Er is uitgegaan van een

uniform percentage van 36% goedkoop voor alle randgemeenten. Bij de uitwerking is dit

percentage in een aantal gevallen opgeschoven om tot een soepelere planning te komen. Het is

de bedoeling dat het percentage sociale woningbouw met de actualisatie van het programma

wordt verfijnd per gemeente. De restvraag naar goedkope woningen is daarbij leidend.

Voor de Eindhovense overloop is uitgegaan van de vraag vanuit Eindhoven, zoals geformuleerd

in de Eindhovense woningmarktvisie. In deze nota wordt gemikt op doorstroom uit de goedkope

woningvoorraad naar duurdere woningen. Daardoor komt de goedkope voorraad vrij voor de

doelgroep. Tegen deze achtergrond geeft Eindhoven de voorkeur aan de realisatie van groen-

stedelijke woonmilieus in de randgemeenten. Dit is vertaald in een percentage goedkope

woningen van 10 tot 20%.

Het woning programma is per gemeente en per jaarschijf gespecificeerd in de bijlage bij het

convenant.

Voor de bedrijventerreinen is een onderscheid gemaakt in vier segmenten: grootschalig,

hoogwaardig gelabeld, gemengd en kleinschalig lokaal. De 250 hectare van de Eindhovense

overloop is vooral ingevuld in de segmenten hoogwaardig gelabeld en gemengd. Grootschalig

pS

EGI9/convtoelichting.doc

wordt gerealiseerd op het terrein Lungendonk bij Helmond en kleinschalig wordt ingevuld door

gemeenten zelf. Dit programma is minder strak in vijfjaarschijven onderverdeeld, omdat het

tempo van uitgifte sterk afhankelijk is van de vraag vanuit de markt en de conjunctuur.

100 hectare wordt gerealiseerd in gemeenten die geen convenantsgemeente zijn, 35 hectare in

Oirschot en 65 hectare in Eersel. Hierover zijn bestuurlijke afspraken met de betrokken

gemeenten gemaakt.

De realisatie van het programma is de verantwoordelijkheid van iedere convenantsgemeente

afzonderlijk. Het gaat dan om aanpassing van bestemmingsplannen, planvoorbereiding en

realisatie. De gemeente kan daarbij zelf bepalen hoe zij deze realisatie organiseert: in

samenwerking met andere gemeenten of met private partijen. De financiêle

verantwoordelijkheid ligt bij de betrokken gemeenten. De convenantsgemeenten hebben

aangegeven dat zij de verantwoordelijkheid voor het programma in principe zelf kunnen dragen.

Voor de realisatie van bedrijventerreinen onderzoeken de betrokken gemeenten of zij ook in de

. realisatie een verdergaande samenwerking verkiezen. De realisatie van bedrijventerreinen kent

meer risico's door de grotere conjunctuurgevoeligheid en de noodzaak van herstructurering en

sanering van terreinen. Een gezamenlijk verband voor realisatie, uitgifte en mogelijk beheer van

bedrijventerreinen geeft de gemeenten de mogelijkheid om risico's te spreiden en een sterkere

onderhandelingspositie op de markt. Indien een dergelijk verband wordt ingesteld, maakt dat

echter geen onderdeel uit van de samenwerking zoals overeengekomen in dit convenant.

Toelichting bij Sanctieregeling programma stedelijk gebied Eindhoven

De afspraak om de realisatie van de overeengekomen opgaven de verantwoordelijkheid van de

gemeenten zelf te laten zijn is een principiêle, gezamenlijke keuze van de gemeenten. De

gemeenten kiezen niet voor een gezamenlijk ontwikkelingsbedrijf of de overdracht van de

bevoegdheid bestemmingsplannen op te stellen. Tegelijkertijd hebben de gemeenten met

elkaar afgesproken dat de overeengekomen opgave geen vrijblijvende is. Dit betekent dat er op

een waarborg dient te worden ingebouwd dat de afspraken door de gemeenten afzonderlijk

worden nagekomen. Puur monitoring van het programma werd daarbij door de gemeenten als

te vrijblijvende ervaren.

Daarom is gekozen voor een systematiek van financiële incentives om te stimuleren dat de

afspraken ook daadwerkelijk worden nagekomen. Dit is vastgelegd in de sanctiesystematiek.

De sanctiesystematiek is van toepassing op het gehele programma, dus op zowel de '

'overloopopgave' als de eigen opgave van de gemeenten. Gekozen is voor een inrichting van

de systematiek van financiële incentives, waarbij de financiële stromen - indien mogelijk -

worden beperkt tot een minimum. Er mag geen sprake zijn van nodeloos 'rondpompen van geld'

tussen de gemeenten onderling en de gemeenten en de regio.

De sanctiesystematiek gaat uit van een voorwaardelijke systematiek. Indien een gemeente de

afspraken in het programma niet waarmaakt, kan worden besloten tot het toekennen van een

sanctie. Voorwaarde is wel dat de gemeente een jaar tevoren een waarschuwing van de

Bestuurscommissie krijgt. Indien de gemeente alsnog zijn programma realiseert kan zij alsnog

het sanctiebedrag met als positieve stimulans terugverdienen. De terugverdienmogelijkheid is

echter gemaximeerd tot 75% van de sanctie om te voorkomen dat de gemeenten te vrijblijvend

kiezen voor uitstel van het programma. Bovendien is de terugverdien periode gemaximeerd tot

twee jaar na het besluit tot een sanctie om te voorkomen dat gemeenten het inlopen van hun

verplichtingen steeds verder naar achter schuiven.

p6

EG19/convtoelichting.doc

De sanctiesystematiek is gebaseerd op monitoring door de Bestuurscommissie. Daarbij wordt

aangesloten op de monitoring van Regionaal woningbouwprogramma en de Regionale

bedrijventerreinenstructuurvisie van het SRE. Deze monitoring heeft niet alleen een volume-

karakter, maar betreft ook de kwalitatieve ontwikkeling van de woningbouw en de aanleg van de

bedrijventerreinen in de regio. Aspecten die worden gemonitord zijn: .

. voortgang van de realisatie (bestemmingsplan, nota van uitgangspunten, start bouw,

realisatie)

. volume van realisatie per gemeente afgezet tegen het programma

. aard van realisatie per gemeente afgezet tegen het programma

. voor woningbouw een verfijning naar koop- respectievelijk huurklasse, woningtype,

woonmilieu en doelgroep

. voor bedrijventerreinen een verfijning naar segment

. ontwikkeling van de regionale vraag, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de lokale

vraag per gemeente en de vraag die voortvloeit uit de Eindhovense ruimtenood

. voor bedrijventerreinen een specificatie van de kaveluitgifte per jaar en de nog

uitgeefbare kavels.

Om te voorkomen dat vertraging in de realisatie van het programma pas wordt geconstateerd

aan het einde van een vijijaarschijf, is een voortgangsbewaking vastgelegd als onderdeel van

de monitoring. Daarbij worden naast de feitelijke realisatie ook de voorbereiding in een

bestemmingsplan en - voor bedrijventerreinen - het uitgeefbaar zijn van kavels gemonitord. In

het convenant is voor iedere vijfjaarschijf een planning vastgelegd, waarbinnen deze

voorbereiding dient te zijn afgerond.

Indien een gemeente de overeengekomen vClortgang van de realisatie niet haalt, zal de

Bestuurscommissie onderzoeken of hier sprake is van verwijtbare nalatigheid. Hiervan is sprake

als de realisatie van het programma achterblijft en geen exteme omstandigheden zijn aan te

voeren die worden aangemerkt als overmacht, zoals vraaguitval op de markt, tegenwerking

door private partijen, of onvoorzienbaar moeizame bestuursrechtelijke procedures. Indien

sprake is van verwijtbare nalatigheid, geeft de Bestuurscommissie de betreffende gemeente

een waarschuwing. Indien dat niet' zo is kan het achterblijven van de realisatie aanleiding

vormen voor de aanpassing van het programma.

Indien een jaar na het afgeven van de waarschuwing blijkt dat een gemeente desondanks geen

maatregelen heeft genomen om met de realisatie op schema te komen, legt de

Bestuurscommissie de sanctie op. Aanvankelijk bedraagt deze sanctie 10% voor ieder jaar dat

de gemeente niet voldoet aan de voor de ijkmomenten genoemde prestaties. Indien de

gemeente bij het afsluiten van de vijijaarschijf, waar de afspraken betrekking op heeft, nog altijd

naar opgave niet heeft gerealiseerd, wordt de sanctie opgehoogd tot (cumulatief) 100% van de

in het convenant genoemde sanctiebedragen. Een sanctie kan betrekking hebben op een

onderdeel van het programma. De hoogte wordt dan vastgesteld op grond van het volume en

de sanctiebedragen van dat deel van het programma.

De sanctiebedragen zijn gedifferentieerd per onderdeel van het programma. Zij bedragen

percentages van de opbrengst in het betreffende segment, waarbij de percentages voor de

gevoeligste onderdelen van het programma het hoogst zijn:

- voor sociale woningbouw 20% van de grens tussen goedkope en dure woningbouw, zoals

vastgelegd in dit convenant (in 2003175.000,-)

- voor woningbouw in de vrije sector 5% van de gemiddelde prijs van een nieuwbouwwoning in

het stedelijk gebied (in 2003 250.000,-)

- voor hectare bedrijventerrein 20% van de gemiddelde uitgifte prijs van een kavel in het stedelijk

gebied (in 2003 pm).

Bij het tweede en het derde punt geldt als meetpunt de periode van de vijijaarschijf, waar de

opgave betrekking op heeft, voor zover die reeds verstreken is.

p7

EG19/convtoelichting.doc

De gemeente kan maximaal 75% van de opgelegde sanctie terugverdienen, indien zij het

programma alsnog binnen twee jaar realiseert. Het bedrag van de sanctie dat resteert vloeit toe

naar het Financieringsfonds strategische projecten.

Toelichting bij Financieringsfonds voor regionale voorzieningen en infrastructuur

Onderdeel van de afspraken in BaR-verband is voortzetting van het Financieringschap

strategische projecten op het huidige niveau. Om te komen tot stroomlijning van de bestuurlijke

activiteiten in het stedelijk gebied wordt het Financierschap als Financieringsfonds .

ondergebracht bij de Bestuurscommissie. Dit betekent dat op de expiratiedatum van de

. Gemeenschappelijke regeling Financieringschap strategische projecten en op de

instellingsdatum van de Bestuurscommissie voor het stedelijk gebied Eindhoven - 1 januari

2005 - het Financieringschap overgaat. Het SRE treedt op als juridisch opvolger van de

gemeenschappelijke regeling Financieringschap. Alle financiêle en juridische rechten en

plichten worden echter opgenomen in de programmabegroting van de Bestuurscommissie en

. de daarin vertegenwoordigde gemeenten.

Verder is bij de invulling van dit convenant zoveel mogelijk aangesloten bij de besluitvorming

over de voortzetting van het Financieringschap uit september 2003. Deze is immers reeds door

alle Gemeenteraden vastgesteld.

Punt van nadere uitwerking vormde de programmatische basis voor het Financieringsfonds. De

gemeenten zijn het erover eens dat het Financieringschap tot op heden te veel op ad hoc-basis

projecten heeft gefinancierd. Daarom wordt in dit convenant vastgelegd dat het

Financieringsfonds drie subdoelstellingen heeft, voor elk waarvan een programma wordt

uitgewerkt. Het betreft de subdoelstellingen

a versterking van de economische structuur

b realisatie van hoogwaardige voorzieningen op het terrein van sport en cultuur

c ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden.

Het Financieringsfonds is niet bestemd voor financiering van het programma voor woningbouw

en bedrijventerreinen dat in dit convenant wordt overeengekomen. Wel wordt het

Financieringsfonds benut voor het financieren van de bovenlokale ontsluiting van de de

locaties, waar dit programma gerealiseerd wordt.

Doordat het Financieringsfonds hiermee een inhoudelijke basis krijgt, is het ook niet langer

noodzakelijk om via trekkingsrechten te waarborgen dat de centrumgemeenten een bepaald

deel krijgen. De doelstelling van het Financieringsfonds is immers versterking van het

vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van de regio via de genoemde programma's. Het is

duidelijk dat de (inter- )nationale concurrentiepositie van de centrumgemeenten hierbij om

inhoudelijke redenen een centraal aandachtspunt vormt. Dit is ook vastgelegd in artikel 16 van

het convenant.

De criteria genoemd in artikel 16 en 17 sluiten verder bijna naadloos aan bij de besluitvorming

door de gemeenteraden over de toekomst van het Financieringsfonds.

In het ontwerp voor de nieuwe regeling voor het SRE is voortzetting van het regionale

stimuleringsfonds (het 5,22-fonds) voorzien. Beide fondsen blijven naast elkaar bestaan. Het

5,22-fonds heeft een ander werkingsgebied (de 21 gemeenten), dan het Financieringsfonds.

Voor de voeding van het fonds is aangesloten bij de besluitvorming over de voortzetting van het

Financieringsfonds. Uitgangspunt vormt voortzetting van het Financieringschap op het

bestaande niveau. Dit niveau vormt een aspiratieniveau en bedraagt e 13,6 miljoen.

De geplande voeding van het Financieringschap bestond voor 50% uit bijdragen naar rato van

het aantal inwoners. De bijdragen werden voor 50% vastgesteld naar rato van de hoeveelheid

uitgegeven grond voor woningbouw en bedrijventerreinen en het gerealiseerde vloeroppervlakte

kantoren per gemeente in een gegeven jaar. Bij het sluiten van dit convenant hebben de

gemeenten afgesproken de bijdrage naar rato van het inwonersaantal met ingang van 2005 te

verlagen met 15% van die bijdrage, zodat deze uitkomt op 42,5% van het aspiratieniveau voor

het gehele fonds. Zo wordt een bijdrage geleverd aan het opvangen van de verwachte

bezuinigingen op het Gemeentefonds.

pB

EG19/convtoelichting.doc

Deze daling van de bijdragen naar rato van inwoners zal worden gecompenseerd met een

verhoging van de bijdragen per m2 uitgegeven grond. Deze verhoging zal echter geschieden in

gelijke stappen in drie jaar, zodat het fonds in 2008 zich naar verwachting bevindt op het

aspiratieniveau. In de tussenliggende jaren kent het volume van het fonds dus een tijdelijke dip.

Overigens is de vraag of in enig jaar het aspiratieniveau ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt

afhankelijk van de uitgifte van grond in dat jaar.

In de eerdere besluitvorming binnen het Financieringschap zat een groei van de historische

bijdrage per gemeente naar een vast bijdrage per inwoner. Om schokken te voorkomen is

hiervoor een geleidelijkingroeipad uitgezet in de jaren 2004 tot en met 2007. De verlaging van

de bijdrage per inwoner met 15% is berekend ten opzichte van dit ingroei pad. De

bovenbeschreven ontwikkeling van bijdragen is vertaald in een bijdragetabel per gemeente in

bijlage 2.

Toelichting bij bijlage 1: Programma woningbouw en bedrijventerrein

De. afspraken over een programma voor woningbouw en bedrijventerreinen in artikel 8 van het

convenant zijn vertaald naar concrete opgaven per gemeente in bijlage 1 bij het convenant. Bij

deze uitwerking passen een aantal technische kanttekeningen.

Opmerkingen bij het onderdeel 'woningbouw':

- De cijfers zijn exclusief de overloop uit de Vinex-periode. Dit zijn woningen die geprogrammeerd

staan voor de periode tot 2005, maar die nog niet voor 2005 gerealiseerd zijn. (Het betreft een

bouwopgave voor de gemeente Eindhoven en Helmond).

- De woningbouwcijfers betreffen de netto cijfers. (Netto = aantal te bouwen woningen in een

periode minus het aantal te slopen woningen).

- Gebaseerd op een behoefte van 20.000 woningen is een planningscapaciteit gewenst die hoger

is. Met name voor binnenstedelijke locaties geldt dat er een kans is op planuitval. Bovendien is

het wenselijk om buffer te hebben wanneer locaties stagneren. Economische ontwikkelingen,

met mogelijk impulsen door de aanwijzing tot Brainport, zijn van invloed op de vraag.

Buffercapaciteit is daarom gewenst. Afgesproken wordt dat Eindhoven voor 2008 aangeeft waar

een buffercapaciteit van 3000 á 4000 woningen gevonden wordt.

Opmerkingen bij het onderdeel 'bedrijventerreinen':

- De omvang van de bedrijventerreinen is uitgedrukt in netto-oppervlakten.

- De ligging nabij (hoofd-)infrastructuur is een belangrijk uitgangspunt voor de locatiekeuze.

Ontwikkelingen t.a.v. de infrastructuur kunnen daarom een reden zijn om locaties in de

toekomst te heroverwegen. Dit is het geval wanneer binnen het stedelijk gebied door uitbreiding

van bestaande of aanleg van nieuwe infrastructuur goed ontsloten locaties beschikbaar komen.

- De vraag naar locaties kan niet gezien worden als een optelling van Iocale behoeften. In het

stedelijk gebied rond Eindhoven is per saldo sprake van een voornamelijk regionale markt.

- In het kader van het convenant wordt gesproken over Eindhovense behoefte. De vraag naar

ruimte door bedrijven wordt niet alleen door Eindhovense bedrijven veroorzaakt. Eindhoven

heeft een regionale en bovenregionale functie. Van belang is dat Eindhoven in staat blijft om

zich als technologische toplocatie te blijven positioneren. Dat houdt in dat er vooral in de

segmenten hoogwaardig en gemengd voldoende aanbod aan locaties beschikbaar moet zijn.

Dit wordt beoogd met het convenant.

p9

EG19/convtoelichting.doc

Overzicht van de bepalingen uit de gemeentewet van voor 7 maart 2002, naar welke bepalingen wordt

verwezen in de Ontwerp gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

2005.

Gemeentewet

Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten

(Gemeentewet, Stb. 96), zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 20 december 2001, Stb.13.

Uit Hoofdstuk 11 De Raad

Artikel 15.

1. Een lid van de raad mag niet:

a. als advocaat, procureur of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de gemeente of

het gemeentebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het

gemeentebestuur;

b. als g~machtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of

het gemeentebestuur;

c. als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het aangaan van:

1e overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;

2e overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de gemeente;

d. rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

1 e het aannemen van werk ten behoeve van de gemeente;

2e het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de

gemeente;

3e het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de gemeente;

4e het verhuren van roerende zaken aan de gemeente;

5e het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de gemeente;

6e het van de gemeente onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten

waaraan deze zijn onderworpen;

7e het onderhands huren of pachten van de gemeente.

2. Van het bepaalde in het eerste lid, onder d, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.

Artikel 20.

1. De vergaderingen van de raad wordt niet geopend voordat blijkens de presentatielijst meer dan de

helft van het aantal zitting hebben de leden tegenwoordig is.

2. Indien in gevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de burgemeester.

onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste

vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De raad kan

echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende

vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentatielijst meer dan

de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 28.

1. Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over:

a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als

vertegenwoordiger is betrokken;

b. de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot

welks bestuur hij behoort.

2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren

van een stembriefje.

3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de

keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

4. Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke

verkiezing benoemde leden.

Artikel 29.

1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en

zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of

aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een

stemming op grond van dat lid niet geldig was;

b. in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in

de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde

waren gesteld.

Artikel 30.

1. Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist

van hen die een stem hebben uitgebracht.

2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van

een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Uit Hoofdstuk 111 Het College van Burgemeesters en Wethouders

Artikel 40.

De benoemde wethouder wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na

kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van

hem is ontvangen dat hij de benoeming aanneemt.

Artikel 45.

1. Een wethouder kan niet gelijktijdig met zijn functie de betrekking uitoefenen van ambtenaar door

of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van

werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente.

2. Een wethouder kan niet gelijktijdig met zijn functie een betrekking uitoefenen waarin hij door de

wet of door een algemene maatregel van bestuur geroepen wordt het gemeentebestuur van

advies te dienen.

Artikel 46.

1. Indien degene wiens benoeming tot wethouder is ingegaan, een betrekking uitoefent als bedoeld

in artikel 45, eerste en tweede lid, draagt hij er onverwijld zorg voor dat hij van de uitoefening van

die betrekking wordt ontheven.

2. De raad verleent hem ontslag indien hij dit nalaat.

3. Het ontslag gaat in terstond na de bekendmaking van het ontslagbesluit.

4. In het geval, bedoeld in het tweede lid, is artikel 4:8 van het Algemene wet bestuursrecht niet van

toepassing.

Artikel 47.

1. Indien een wethouder een betrekking gaat uitoefenen als bedoeld in artikel 45, eerste en tweede

lid, neemt hij onmiddellijk ontslag. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de raad.

2. Artikel 46, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49.

De raad kan een of meer wethouders ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van de raad niet

meer bezitten. Op het ontslag besluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht

niet van toepassing.

Artikel 50.

1. Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 49 wordt niet beraadslaagd of

besloten, dan nadat de raad ten minste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren heeft

verklaard, dat de betrokken wethouders het vertrouwen van de raad niet meer bezitten.

2. De oproeping tot de vergadering waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten wordt

ten minste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als de raad heeft bepaald, bij de

leden van de raad bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in

artikel 49.

3. Artikel 28 is niet van toepassing bij besluiten van de raad ingevolge artikel 49 of ingevolge dit

artikel.

Artikel 56.

1. In de vergadering van het college van burgemeester en wethouders kan slechts worden

beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden

tegenwoordig is.

2. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de burgemeester, onder verwijzing

naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het college kan

echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd

alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden

tegenwoordig is.

Artikel 58.

De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 29 en 30 zijn ten aanzien van de vergaderingen van het

college van burgemeester en wethouders van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5~.

1. Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen,

voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.

2. Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.

Uit Hoofdstuk VII De Secretaris

Artikel 102.

De secretaris mag geen handelingen verrichten als bedoeld in artikel 15, eerste lid. Het tweede lid van

artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

Uit Hoofdstuk VIII Algemene bepalingen

Artikel 139.

1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden

niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt.

2. De bekendmaking geschiedt door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan,

door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave.

3. Bij de bekendmaking van een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, wordt de dagtekening

vermeld van het besluit waarbij die goedkeuring is verleend of wordt de mededeling gedaan van

de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een

besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen.

Uit Hoofdstuk XV De Gemeentelijke belastingen

Artikel 222.

1. Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat

is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het

gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens

eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de

voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de

voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn

of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

2. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in

welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen

worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied

waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Het besluit wordt bekend gemaakt

overeenkomstig artikel 139.

3. Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belasting

verordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn

voltooid.

4. Tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel

zijn voltooid.

5. De belasting wordt ineens geheven, met dien verstande dat de belasting op verzoek van de

belastingplichtige in de vorm van een jaarlijkse belasting wordt geheven gedurende ten hoogste

dertig jaren, een en ander volgens in de verordening vast te stellen regelen.

Artikel 229.

1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:

a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde

gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de

gemeente in beheer of in onderhoud zijn;

b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;

c. het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van

het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een

bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het

gemeentebestuur getroffen wordt.

2. Voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk

worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

Artikêl 229a.

De rechten, bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, kunnen worden geheven door de

gemeente die het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen toestaat of de diensten verleent,

ongeacht of het belastbare feit zich binnen of buiten het grondgebied van de gemeente voordoet.

Artikel 229b.

1. In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b,

worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten

niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

2. Onder de in het eerste lid bedoelde lasten worden mede verstaan bijdragen aan

bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa.

Cie ABA

2 2 NOV. 2004

Overzicht reactie d.b. SRE op standpuntbepaling Helmond op VoorontWerp.

Bijlage:

5R

Reactie Ben W Helmond d.d. 14-7-2004 Reactie D.B.SRE in Nota van Beantwoording

(cursieve passages in Nota geven standpunt

d.b.weer))

Alaemeen

1.Besturingsfilosofie 1.Besturingsfilosofie

De regio doet alleen wat gemeenten zelf niet Vertrekpunt is samenwerking op basis van

kunnen en doet dat op een sobere wijze. Zo min verlengd lokaal bestuur. Onderkend wordt de

mogelijk bestuurlijke drukte. Geen uitdijende zorgelijke financiële positie van de gemeenten. Bij

bureaucratie. Geen rond pompen van geld. Geen de begroting 2005 is pas op de plaats gemaakt.

herverdeelmacht op basis van een voortdurende Een onderzoek naar verdergaande

projectendans. bezuinigingsmogelijkheden in 2006 loopt.

Wat lokaal kan, moet lokaal gebeuren. Interventie

door het SRE moet een duidelijke meerwaarde

hebben. Bij de taakvervulling staat het d.b. een

sober beleid voor dat nauw aansluit bij de wensen

. van de gemeenten.

Bij de uitvoering van (eigen) wettelijke taken wordt

van het regionaal bestuur verwacht dat zij

besluiten neemt. Daarbij worden belangen van de

gemeenten nadrukkelijk gewogen.

Het is de intentie om rekening houdend met de

gedualiseerde verhoudingen de gemeenten bij de

voorbereiding van de plannen vroegtijdig te

betrekken.

In de toelichting bij artikel 25 wordt vastgelegd dat

er consultatie van de gemeenten plaatsvindt over

strategische plannen.

Bij consultatie van gemeenten over andere

belangrijke aangelegenheden (artikel 26) moet

gedacht worden aan zaken als: beleidskader

cafetariamodel, beleidskader ISV e.d.

2.Beleidskaders fondsen 2.Beleidskader fondsen

Gevraagd is om beknopte beleidskaders voor het Verstrekt is een overzicht waarin per in te stellen

functioneren van de diverse fondsen in de praktijk. fonds (regionaal stimuleringsfonds, regionaal

Hoe wordt geborgd dat de twee steden in de mobiliteitsfonds, regionaallSV-fonds en

regio, die deelnemen aan het landelijk grote Financieringsfonds strategische projecten

steden beleid worden gefaciliteerd in plaats van stedelijk gebied Eindhoven) wordt aangegeven

beperkt door de door de regio in te stellen en te de aard van het fonds, het doel, de criteria, de

beheren fondsen? Kan perspectief worden voeding, wie besluit en welke

gezocht in de richting van beperking van besluitvormingseisen gelden. In het

verplichtingen, beperkingen van doelen en portefeuillehoudersoverleg regionale financiering

projecten en van effectieve beperking tot de zal bestuurlijk naar afstemming gezocht moeten

aanjaagfunctie van externe middelen? Kunnen de worden tussen de verschillende

stortingen in het mobiliteitsfonds worden beperkt bestedingsprogramma's en gezorgd moeten

tot de door rijk en provincie aan (samenwerkende) worden voor prioritering van voorstellen tot

gemeenten over te dragen middelen, zoals met regionale projectfinanciering.

name de gebundelde doeluitkering (GDU)? Het regionaal stimuleringsfonds kan gezien

worden als een financieel basisinstrument van alle

21 gemeenten. De andere fondsen zijn bijzondere

fondsen qua doelstelling of qua gebied.

Het mobiliteitsfonds wordt gevoed vanaf 1-1-2005

uit de brede doeluitkering die het SRE ontvangt

van het rijk. Een gedeelte van dit budget wordt

bestemd voor het openbaar vervoer en het

overige deel wordt gestort in het regionaal

mobiliteitsfonds. Voorlopig zullen geen bijdragen

aan de Qemeenten gevraaQd worden ter voedinQ

10-11-2004 MO/BJZ/FC

1

~

3.1SV-fonds

Bereidheid bestaat om 5% van ons ISV-budget

conform Rotterdams model over te dragen aan de

regio om daarmee als regio als geheel in de

gelegenheid te stellen meer ISV-gelden dan thans

ter beschikking te krijgen voor projecten in de

deelnemende gemeenten. Gelet op de

doelstellingen van het ISV-budget gaan wij er van

uit dat in elk geval die 5% weer voor Helmondse

projecten worden ingezet. Wij krijgen wel graag

de toezegging dat voor het beheer van de ISV-

budgetten een beknopt beleidskader wordt

vastgesteld en dat de uitvoering beleidsarm gaat

geschieden. Over 4 jaar zullen wij deze werkwijze

evalueren en zo nodig daarop terug komen.

4.Regionale projecten

Graag verduidelijking op het punt van de

regionale projecten. Kan regionale bemoeienis

worden beperkt tot de mogelijkheid van inhuur en

ondersteuning en de verplichting achteraf

verantwoording af te leggen? Graag in de

toelichting (bij artikel 5) erkenning van het

uitgangspunt dat krachtige gemeenten niet zonder

een eigen gemeentelijk grondbeleid en

grondbedrijf kunnen en dat de consequentie

daarvan is dat ook in het centraal stedelijk gebied

zeer terughoudend moet worden omgegaan met

de toe te kennen bevoegdheden.

10-11-2004 MO/BJZ/FC

van het regionaal mobiliteitsfonds. Eventuele niet

gedekte kosten uit fonds worden verdeeld over

de partijen die profijt hebben. De discussie over

het uitvoeringsprogramma RWP kan tot gevolgd

hebben dat er een aanvullende bijdrage van de

gemeenten(solidariteitsbijdrage) nodig is. In dit

geval wordt de procedure neergelegd in artikel 26

(MO/BJZ: moet zijn artikel 29) toegepast.

Het dagelijks bestuur hecht grote waarde aan het

gezamenlijk optrekken van de gemeenten.

Solidariteit juist ook in het gezamenlijk

ondersteunen van regionale projecten is een groot

goed. De regio heeft zich daarin, ook landelijk

gezien, nadrukkelijk onderscheiden. De wens van

een groot aantal gemeenten tot het optrekken van

de gekwalificeerde meerderheid bij de vaststelling

van de hoogte van de gemeentelijke bijdrage van

2/3 naar 3/4 van het aantal aanwezige

regioraadsleden wil het dagelijks bestuur, waar

het hecht aan een breed draagvlak honoreren

Een beroep wordt gedaan op de overige

gemeenten om hierin te bewilligen (noot MO/BJZ:

in artikel 8 lid 5 juncto artikel 9 lid 5 is dit

vastgelegd met de toevoeging dat niet een enkele

gemeente de besluitvorming kan blokkeren)

3.1SV-fonds

Door de regioraad wordt een beleidskader

vastgesteld. Op basis van dit beleidskader wordt

een regionaal meerjaren ontwikkelingsprogramma

vastgesteld In het beleidskader wordt aandacht

besteed aan de beleidsaccenten en de prioritering

en wordt aangegeven hoe van de ingediende

projecten een regionaal programma gemaakt

wordt. Dit kader zal recht moeten doen aan de

aan de orde zijnde problematiek en de

grootstedelijke problematiek doet zich nu eenmaal

voor in de steden. Van tevoren vastleggen dat

Eindhoven en Helmond hun budget minimaal

terugkrijgen doet afbreuk aan de regionale

insteek, ook al ligt het op basis van

ervaringscijfers in de rede te veronderstellen dat

dit in de praktijk het geval zal zijn.

4.Regionale projecten

De bevoegdheden betreffende het regionaal

grondbeleid (artikel 5 lid 1 sub j) zijn rechtstreeks

ontleend aan het wetsontwerp Wgr-plus. Deze

bevoegdheid bestond in het verleden ook op

grond van de Kaderwet bestuur in verandering.

Bevoegdheid is in het verleden alleen ingezet

voor de verdeling Vinexmiddelen. Dezelfde

terughoudende opstelling wordt gehandhaafd

Gekoppeld aan de woningbouwafspraken vanaf

2005 zullen opnieuw rijksbijdragen worden

ontvangen, die op basis van nader door de

regioraad vast te stellen beleidsregels zullen rond

verdeeld over de betrokken gemeenten naar rato

van hun bouwprestatie. Voor de BOR-gemeenten

wordt verwezen naar de afspraken in het

2

convenant stedelijk gebied Eindhoven

Aangegeven wordt dat indien er aanleiding is om

grondbeleid in te zetten als regionaal instrument

men daarvoor een beleidskader zal ontwikkelen

dat in discussie gebracht wordt met de

gemeenten. Artikel 26 (MO/BJZ: moet zijn artikel

29) is in dat geval van toepassing.

5.Samenstelling bestuur

Geen beperkingen op voorhand wat betreft de 5.Samenstelling bestuur

samenstelling van de regionale bestuursorganen De huidige bepalingen in het Voorontwerp over de

en bevordering actieve informatie en bestuursstructuur worden gehandhaafd in

verantwoording. afwachting van de nadere uitwerking van de

discussienotitie duallisering bestuursorganen

SRE, waarvoor inmiddels een bestuurlijke

werkgroep in het leven is geroepen, die in het

voorjaar van 2005 zal rapporteren.

Middels de introductie van een digitale

. nieuwsbrief en de introductie van een bestuurlijk

Informatiesysteem(bis.sre.nl) wordt invulling

gegeven aan de informatieplicht.

6.0vername rijks- en provinciale taken

Gemeenten moeten in de gelegenheid zijn om 6.0vername rijks- en provinciale taken

een oordeel te geven over de wenselijkheid van Gelet op de besluitvorming ten provinciehuize

overname van bevoegdheden van rijk of provincie (zomer 2004) over de implementatie van het

Initiatiefvoorstel bestuurlijke Organisatie Zuidoost-

Brabant (PS 26 juni 2000) mag geen substantiële

uitbreiding met provinciale taken worden

verwacht. Wij zijn in overleg met het college van

GS om te komen tot uitwerking van het

Statenbesluit van juni 2000. Het gaat daarbij in

wezen om een versterking van de adviesfunctie

van het SRE ten aanzien van een aantal

welzijnstaken en om het oormerken van (een

proportioneel deel van) provinciale budgetten

voor onze regio (o.a.ISV).

Wij zien geen reden om deze taken langs de

meetlat van het beleidskader cafetariamodel te

houden. Provinciale taken zijn per definitie taken

voor alle gemeenten. Wel willen wij gehoor geven

aan het verzoek om de overdracht van rijks- en

provinciale taken aan te merken als belangrijke

aangelegenheden in de zin van artikel 26

(MO/BJZ: moet zijn artikel 29).

Ook wij hechten belang aan goed bestuurlijke

verhoudingen. Ook ons staat bij de overdracht

van taken de inhoud centraal. De uitvoering zal

dan ook in goed en gemeenzaam overleg met de

provincie worden vormgegeven.

Artikelsaewiis

Artikel 3 Artikel 3

In dit artikel is de missie van het SRE neergelegd. Gelet op de problematiek van transformatie en

In het tweede lid is toegevoegd het onderwerp herordening van het landelijk gebied wordt ook

plattelandsontwikkeling. Niet helder is wat het gewerkt aan een bijzondere opdrachtformulering

verschil is met de andere beleidsitems, die in het voor het landelijk gebied. Besluitvorming over de

tweede lid zijn benoemd. bijzondere opdrachtformulering voor het landelijk

gebied nog voor de vaststelling van de nieuwe

gemeenschappelijke regeling, zoals door

Someren gevraagd kunnen wij niet garanderen.

Wij zullen ons best doen OP zo kort mogelijke

10-11-2004 MO/BJZlFC

3

,

"

Artikel 4

Uitgangspunt dient steeds te zijn dat door de

provincie of het rijk blijvend een kostendekkende

vergoeding betaald wordt, als dat niet gebeurt

dient het SRE de betreffende taken niet uit te

voeren, tenzij de raden van de deelnemende

gemeenten hiermee instemmen.

Artikel 5 lid 1 sub bonder 6

Beheer ISV-budget

Artikel 5 lid 1 sub conder 5

Instellen en beheer mobiliteitsfonds

Artikel 5 lid 1 sub e

Gevraagd is om herformulering van dit artikel:

"Het opstellen en onderhouden van een regionale

milieuvisie, die alleen beleidsdoelstellingen dient

te bevatten, die de gemeentegrenen overstijgen.

Bij de vaststelling dient rekening gehouden te

worden met de gemeentelijke beleidsplannen van

de aangesloten gemeenten. De regionale

milieuvisie heeft geen bindende en verplichtende

werking voor de aangesloten gemeenten".

Artikel 5 lid 1 sub j

Het geven van voorschriften over grondbeleid c.a.

Artikel 5 lid 1 sub k

Betreft het regionaal stimuleringsfonds

10-11-2004 MO/BJZ/FC

termijn hierin meer inzicht te bieden

Plattelandsontwikkeling is als belang toegevoegd,

omdat in het kader van de reconstructie van het

landelijk gebeid belangrijke facilitering vanuit het

SRE aan de gemeenten plaats heeft.

Artikel 4

Voor het uitvoeren van rijks- en provinciale taken

geldt als uitgangspunt dat een kostendekkende

vergoeding verkregen wordt. Alvorens de

regioraad tot aanvaarding besluit zullen de

gemeenten in de gelegenheid worden gesteld hun

zienswijze te geven.

Artikel 5 lid 1 sub bonder 6

Zie hierboven onder de kop algemeen

Artikel 5 lid 1 sub conder 5

Zie hierboven onder de kop algemeen

Artikel 5 lid 1 sub e

De milieutaak behoort tot het wettelijk

takenpakket, dat ingevolge de Wgr-plus gaat

gelden voor alle plusregio's. Het spreekt vanzelf

dat de regionale milieubeleidsvisie (of zoals

Eindhoven correct vermeldt, het milieubeleidsplan

ingevolge artikel 4.15a Wet milieubeheer) zich

richt op de regionale, grensoverschrijdende

milieu problematiek en rekening houdt met (of nog

liever: aansluit op) de gemeentelijke

beleidsnota's. Een regionale milieubeleidsvisie (of

regionaal milieubeleidsplan) beoogt een kader te

scheppen voor het jaarlijks programma ingevolge

artikel 4.15b van die wet. Onder andere

Eindhoven heeft aangedrongen op een dergelijk

richtinggevend document. Het is niet de bedoeling

dat deze visie de regionale gemeenten

rechtstreeks bindt of tot verplichtingen aanzet.

Voorzover deze opvatting explicitering behoeft

zullen wij deze opnemen in de toelichting op de

gemeenschappelijke regeling.

Artikel 5 lid 1 sub j

Tot dusver is in deze grote terughoudendheid

betracht en dit zal ook naar de toekomst het geval

zijn. Wanneer er aanleiding is om grondbeleid in

te zetten als regionaal instrument zal daarvoor

een beleidskader in discussie met de gemeenten

worden gebracht. Daarin zal de mogelijkheid van

compensatie bij schade nader worden bezien. Op

voorhand doen wij daarover geen uitspraak. Dit

beleidskader zien wij als een onderwerp waarop

artikel 26(MO/BJZ: moet zijn artikel 29) van

toepassing is.

Artikel 5 lid 1 sub k

Een algemeen beleidskader hoe omgegaan wordt

met het beheer en vaststelling van de

gemeentelijke bijdrage aan het regionaal

stimuleringsfonds kunnen wij Helmond nu niet

4

Artikel 6

Definitie regionaal project wordt cruciaal geacht.

Gevraagd is in de toelichting meer helderheid te

geven op dit punt. Stedelijke speerpunten hebben

naar onze opvatting gelet op het boven lokaal

belang en regionale uitstraling het karakter van

regionaal project.

Artikel 7

Wij wijzen er op dat de opzet van het

Financieringsschap een andere was dan het

¿5,22 Fonds. Het Financieringsschap financierde

alleen maar gemeentelijke projecten. Het ¿5,22

Fonds betaalde ook bijdragen aan private

partijen. De vraag is of dat onderscheid niet in

stand moet blijven of dat de bijdrage per inwoner

niet hoger zou moeten zijn. Gezien de budgettaire

positie van de gemeenten is dat laatste naar onze

opvatting ene irreële veronderstelling. Daarnaast

gold binnen het Financieringsschap de regel dat

de stedelijke gemeenten Eindhoven en Helmond

tenminste bijdragen kregen toegewezen tot het

bedrag van hun eigen bijdragen.

Naar onze opvatting dient de bevoegdheid van

het SRE om baatbelasting te heffen ex artikel 222

Gemeentewet als dekkingsmiddel in de

beschouwingen betrokken te worden voor de

financiering van regionale projecten, indien de

mogelijkheden om via het regionale

stimuleringsfonds co-financieringsmiddelen te

verstrekken zonder de gemeentelijke bijdrage te

verhogen onder druk komt te staan.

bieden. Wij zullen, zoals we dat in het verleden

gedaan hebben, de gemeenten periodiek inzicht

geven in de stand van de fondsen. Het

portefeuillehoudersoverleg regionale financiering

vervult ten aanzien van dat beheer een

belangrijke adviserende functie. De vaststelling

van de gemeentelijke bijdrage- geschiedt door de

regioraad (3/4)

Artikel 6

Regionaal project is volgens de regeling een

project dat door de regioraad als zodanig is

aangemerkt bij de vaststelling van een

beleidsdocument met een (meerjarig)

uitvoeringsprogramma. Dit kunnen stedelijke

speerpunten zijn maar evenzeer projecten in het

landelijk gebied. Het bevorderen van een

evenwichtige en harmonische ontwikkeling van de

regio is immers de missie van het

samenwerkingsverband.

Artikel 7

Zoals hierboven vermeld was de aanvankelijke

bedoeling te komen tot één groot regionaal

stimmuleringsfonds, dat gevoed werd door

meerdere geldstromen en waaruit op basis van

duidelijke criteria cofinancieringbijdragen worden

verstrekt. Onderdeel van dat grote

stimuleringsfonds zouden zijn de middelen, die de

8 stedelijke gemeenten bijeenbrengen in het

Financieringsschap strategische projecten

stadsregio Eindhoven Omdat daarmee de

stedelijke gemeenten meer zouden inbrengen in

het fonds dan de landelijke gemeenten werd een

overgangstermijn bepaald van 5 jaar. Na die 5

jaar zouden alle gemeenten ene gelijk bedrag per

inwoner inleggen. Tijdens die overgangsfase zou

de voeding en de besteding van de middelen

binnen afzonderlijke, door schotten, gescheiden

kamers plaatsvinden. Ten tijde van het uitbrengen

van het voorontwerp waren de gedachten over de

meest wenselijke vormgeving van het bijzonder

arrangement voor het centraal stedelijk gebied

nog niet geheel uitgekristalliseerd Thans is helder

dat het Financieringsschap onder de

bestuurscommissie stedelijk gebied Eindhoven

als financieringsfonds voor de 8 stedelijke

gemeenten zijn vervolg krijgt. Dientengevolge kan

in artikel 7 handelend over het regionaal

stimuleringsfonds geheel lid 7 worden geschrapt.

In artikel 6 lid 5 (Noot MO/BJZ: moet zijn artikel 7

lid 5) is sprake van de bevoegdheid om

baatbelasting te heffen. Hoewel de feitelijke

toepasbaarheid beperkt blijft tot de situatie dat het

SRE bij het niet kunnen of het niet willen door een

gemeente, zelf voorziet in de regionalisering van

een regionaal project, derhalve zelf de exploitatie

ter hand neemt, kan het worden beschouwd als

een tooi in de regionale gereedschapskist. De

bevoeQdheid van het SRE Iaat onverlet de

10-11-2004 MO/BJZ/FC

5

,

bevoegdheid van gemeenten tot het heffen van

baatbelasting. De suggestie van Helmond om

baatbelasting als dekkingsmiddel voor de

financiering van regionale projecten, in beeld te

brengen als de mogelijkheden via het regionale

stimuleringsfonds co-financieringsmiddelen te

verstrekken zonder de gemeentelijke bijdrage te

verhogen onder druk komt te staan, zal te

QeleQenertijd nader moeten worden bezien.

10-11-2004 MO/BJZ/FC

6

Uw Reactie
Uw Reactie